onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik leid af
jij/je leidt af
hij/zij/het/u leidt af
wij/we leiden af
jullie leiden af
zij/ze leiden af
onvoltooid verleden tijdpast
ik leidde af
jij/je leidde af
hij/zij/het/u leidde af
wij/we leidden af
jullie leidden af
zij/ze leidden af
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik heb afgeleid
jij/je hebt afgeleid
hij/zij/het/u heeft afgeleid
wij/we hebben afgeleid
jullie hebben afgeleid
zij/ze hebben afgeleid
voltooid verleden tijdpast perfect
ik had afgeleid
jij/je had afgeleid
hij/zij/het/u had afgeleid
wij/we hadden afgeleid
jullie hadden afgeleid
zij/ze hadden afgeleid
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal afleiden
jij/je zult afleiden
hij/zij/het/u zal afleiden
wij/we zullen afleiden
jullie zullen afleiden
zij/ze zullen afleiden
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal hebben afgeleid
jij/je zult hebben afgeleid
hij/zij/het/u zal hebben afgeleid
wij/we zullen hebben afgeleid
jullie zullen hebben afgeleid
zij/ze zullen hebben afgeleid
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou afleiden
jij/je zou afleiden
hij/zij/het/u zou afleiden
wij/we zouden afleiden
jullie zouden afleiden
zij/ze zouden afleiden
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou hebben afgeleid
jij/je zou hebben afgeleid
hij/zij/het/u zou hebben afgeleid
wij/we zouden hebben afgeleid
jullie zouden hebben afgeleid
zij/ze zouden hebben afgeleid
gebiedende wijsimperative
jij/je leid af
hij/zij/het/u leidt af
wij/we laten we afleiden
jullie leid af
tegenwoordig deelwoord: afleidend
voltooid deelwoord: afgeleid
Onvoltooid tegenwoordige tijdPresent:
Ik leid me met muziek af.
I distract myself with music.
De tv leidt me af.
The TV distracts me.
Voltooid tegenwoordige tijdPresent perfect:
Zij heeft zich met een spel afgeleid.
She has distracted herself with a game.
Herrie heeft de studenten afgeleid.
Noise has distracted the students.
Gebiedende wijsImperative:
Leid je even af.
Distract yourself for a moment.
Leid hem niet af.
Don't distract him.