Dutch Conjugations - BAKKEN Hidden OG Image
  polytripper

  


bakken
   
- to bake/fry

mixed (gemengd) aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
bak
bakte
heb gebakken
jij/je
bakt
bakte
hebt gebakken
hij/zij/het/u
bakt
bakte
heeft gebakken
wij/we
bakken
bakten
hebben gebakken
jullie
bakken
bakten
hebben gebakken
zij/ze
bakken
bakten
hebben gebakken

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had gebakken
zal bakken
zal hebben gebakken
jij/je
had gebakken
zult bakken
zult hebben gebakken
hij/zij/het/u
had gebakken
zal bakken
zal hebben gebakken
wij/we
hadden gebakken
zullen bakken
zullen hebben gebakken
jullie
hadden gebakken
zullen bakken
zullen hebben gebakken
zij/ze
hadden gebakken
zullen bakken
zullen hebben gebakken

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou bakken
zou hebben gebakken
--
jij/je
zou bakken
zou hebben gebakken
bak
hij/zij/het/u
zou bakken
zou hebben gebakken
bakt
wij/we
zouden bakken
zouden hebben gebakken
laten we bakken
jullie
zouden bakken
zouden hebben gebakken
bak
zij/ze
zouden bakken
zouden hebben gebakken
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik bak

jij/je bakt

hij/zij/het/u bakt

wij/we bakken

jullie bakken

zij/ze bakken


onvoltooid verleden tijdpast

ik bakte

jij/je bakte

hij/zij/het/u bakte

wij/we bakten

jullie bakten

zij/ze bakten


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb gebakken

jij/je hebt gebakken

hij/zij/het/u heeft gebakken

wij/we hebben gebakken

jullie hebben gebakken

zij/ze hebben gebakken


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had gebakken

jij/je had gebakken

hij/zij/het/u had gebakken

wij/we hadden gebakken

jullie hadden gebakken

zij/ze hadden gebakken


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal bakken

jij/je zult bakken

hij/zij/het/u zal bakken

wij/we zullen bakken

jullie zullen bakken

zij/ze zullen bakken


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben gebakken

jij/je zult hebben gebakken

hij/zij/het/u zal hebben gebakken

wij/we zullen hebben gebakken

jullie zullen hebben gebakken

zij/ze zullen hebben gebakken


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou bakken

jij/je zou bakken

hij/zij/het/u zou bakken

wij/we zouden bakken

jullie zouden bakken

zij/ze zouden bakken


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben gebakken

jij/je zou hebben gebakken

hij/zij/het/u zou hebben gebakken

wij/we zouden hebben gebakken

jullie zouden hebben gebakken

zij/ze zouden hebben gebakken


gebiedende wijsimperative

jij/je bak

hij/zij/het/u bakt

wij/we laten we bakken

jullie bak



tegenwoordig deelwoord: bakkend

voltooid deelwoord: gebakken