Dutch Conjugations - BEDELEN Hidden OG Image
  polytripper

  


bedelen
   
- to beg

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
bedel
bedelde
heb gebedeld
jij/je
bedelt
bedelde
hebt gebedeld
hij/zij/het/u
bedelt
bedelde
heeft gebedeld
wij/we
bedelen
bedelden
hebben gebedeld
jullie
bedelen
bedelden
hebben gebedeld
zij/ze
bedelen
bedelden
hebben gebedeld

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had gebedeld
zal bedelen
zal hebben gebedeld
jij/je
had gebedeld
zult bedelen
zult hebben gebedeld
hij/zij/het/u
had gebedeld
zal bedelen
zal hebben gebedeld
wij/we
hadden gebedeld
zullen bedelen
zullen hebben gebedeld
jullie
hadden gebedeld
zullen bedelen
zullen hebben gebedeld
zij/ze
hadden gebedeld
zullen bedelen
zullen hebben gebedeld

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou bedelen
zou hebben gebedeld
--
jij/je
zou bedelen
zou hebben gebedeld
bedel
hij/zij/het/u
zou bedelen
zou hebben gebedeld
bedelt u
wij/we
zouden bedelen
zouden hebben gebedeld
laten we bedelen
jullie
zouden bedelen
zouden hebben gebedeld
bedel
zij/ze
zouden bedelen
zouden hebben gebedeld
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik bedel

jij/je bedelt

hij/zij/het/u bedelt

wij/we bedelen

jullie bedelen

zij/ze bedelen


onvoltooid verleden tijdpast

ik bedelde

jij/je bedelde

hij/zij/het/u bedelde

wij/we bedelden

jullie bedelden

zij/ze bedelden


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb gebedeld

jij/je hebt gebedeld

hij/zij/het/u heeft gebedeld

wij/we hebben gebedeld

jullie hebben gebedeld

zij/ze hebben gebedeld


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had gebedeld

jij/je had gebedeld

hij/zij/het/u had gebedeld

wij/we hadden gebedeld

jullie hadden gebedeld

zij/ze hadden gebedeld


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal bedelen

jij/je zult bedelen

hij/zij/het/u zal bedelen

wij/we zullen bedelen

jullie zullen bedelen

zij/ze zullen bedelen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben gebedeld

jij/je zult hebben gebedeld

hij/zij/het/u zal hebben gebedeld

wij/we zullen hebben gebedeld

jullie zullen hebben gebedeld

zij/ze zullen hebben gebedeld


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou bedelen

jij/je zou bedelen

hij/zij/het/u zou bedelen

wij/we zouden bedelen

jullie zouden bedelen

zij/ze zouden bedelen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben gebedeld

jij/je zou hebben gebedeld

hij/zij/het/u zou hebben gebedeld

wij/we zouden hebben gebedeld

jullie zouden hebben gebedeld

zij/ze zouden hebben gebedeld


gebiedende wijsimperative

jij/je bedel

hij/zij/het/u bedelt u

wij/we laten we bedelen

jullie bedel



tegenwoordig deelwoord: bedelend

voltooid deelwoord: gebedeld