onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik bedien
jij/je bedient
hij/zij/het/u bedient
wij/we bedienen
jullie bedienen
zij/ze bedienen
onvoltooid verleden tijdpast
ik bediende
jij/je bediende
hij/zij/het/u bediende
wij/we bedienden
jullie bedienden
zij/ze bedienden
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik heb bediend
jij/je hebt bediend
hij/zij/het/u heeft bediend
wij/we hebben bediend
jullie hebben bediend
zij/ze hebben bediend
voltooid verleden tijdpast perfect
ik had bediend
jij/je had bediend
hij/zij/het/u had bediend
wij/we hadden bediend
jullie hadden bediend
zij/ze hadden bediend
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal bedienen
jij/je zult bedienen
hij/zij/het/u zal bedienen
wij/we zullen bedienen
jullie zullen bedienen
zij/ze zullen bedienen
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal hebben bediend
jij/je zult hebben bediend
hij/zij/het/u zal hebben bediend
wij/we zullen hebben bediend
jullie zullen hebben bediend
zij/ze zullen hebben bediend
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou bedienen
jij/je zou bedienen
hij/zij/het/u zou bedienen
wij/we zouden bedienen
jullie zouden bedienen
zij/ze zouden bedienen
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou hebben bediend
jij/je zou hebben bediend
hij/zij/het/u zou hebben bediend
wij/we zouden hebben bediend
jullie zouden hebben bediend
zij/ze zouden hebben bediend
gebiedende wijsimperative
jij/je bedien
hij/zij/het/u bedient u
wij/we laten we bedienen
jullie bedien
tegenwoordig deelwoord: bedienend
voltooid deelwoord: bediend
Onvoltooid tegenwoordige tijdPresent:
Hij bedient zich van vakjargon.
He makes use of jargon.
Zij bedient de machine.
She operates the machine.
Voltooid tegenwoordige tijdPresent perfect:
Hij heeft zich van duidelijke voorbeelden bediend.
He has used clear examples.
Zij heeft de kassa bediend.
She has operated the till.
Gebiedende wijsImperative:
Bedien je van sterke argumenten.
Use strong arguments.
Bedien de machine voorzichtig.
Operate the machine carefully.