onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik bedrieg
jij/je bedriegt
hij/zij/het/u bedriegt
wij/we bedriegen
jullie bedriegen
zij/ze bedriegen
onvoltooid verleden tijdpast
ik bedroog
jij/je bedroog
hij/zij/het/u bedroog
wij/we bedrogen
jullie bedrogen
zij/ze bedrogen
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik heb bedrogen
jij/je hebt bedrogen
hij/zij/het/u heeft bedrogen
wij/we hebben bedrogen
jullie hebben bedrogen
zij/ze hebben bedrogen
voltooid verleden tijdpast perfect
ik had bedrogen
jij/je had bedrogen
hij/zij/het/u had bedrogen
wij/we hadden bedrogen
jullie hadden bedrogen
zij/ze hadden bedrogen
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal bedriegen
jij/je zult bedriegen
hij/zij/het/u zal bedriegen
wij/we zullen bedriegen
jullie zullen bedriegen
zij/ze zullen bedriegen
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal hebben bedrogen
jij/je zult hebben bedrogen
hij/zij/het/u zal hebben bedrogen
wij/we zullen hebben bedrogen
jullie zullen hebben bedrogen
zij/ze zullen hebben bedrogen
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou bedriegen
jij/je zou bedriegen
hij/zij/het/u zou bedriegen
wij/we zouden bedriegen
jullie zouden bedriegen
zij/ze zouden bedriegen
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou hebben bedrogen
jij/je zou hebben bedrogen
hij/zij/het/u zou hebben bedrogen
wij/we zouden hebben bedrogen
jullie zouden hebben bedrogen
zij/ze zouden hebben bedrogen
gebiedende wijsimperative
jij/je bedrieg
hij/zij/het/u bedriegt
wij/we laten we bedriegen
jullie bedrieg
tegenwoordig deelwoord: bedriegend
voltooid deelwoord: bedrogen