Dutch Conjugations - BEDRIEGEN Hidden OG Image
  polytripper

  


bedriegen
   
- to deceive/cheat

strong (sterk) aux: hebben bedroog — bedrogen



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
bedrieg
bedroog
heb bedrogen
jij/je
bedriegt
bedroog
hebt bedrogen
hij/zij/het/u
bedriegt
bedroog
heeft bedrogen
wij/we
bedriegen
bedrogen
hebben bedrogen
jullie
bedriegen
bedrogen
hebben bedrogen
zij/ze
bedriegen
bedrogen
hebben bedrogen

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had bedrogen
zal bedriegen
zal hebben bedrogen
jij/je
had bedrogen
zult bedriegen
zult hebben bedrogen
hij/zij/het/u
had bedrogen
zal bedriegen
zal hebben bedrogen
wij/we
hadden bedrogen
zullen bedriegen
zullen hebben bedrogen
jullie
hadden bedrogen
zullen bedriegen
zullen hebben bedrogen
zij/ze
hadden bedrogen
zullen bedriegen
zullen hebben bedrogen

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou bedriegen
zou hebben bedrogen
--
jij/je
zou bedriegen
zou hebben bedrogen
bedrieg
hij/zij/het/u
zou bedriegen
zou hebben bedrogen
bedriegt
wij/we
zouden bedriegen
zouden hebben bedrogen
laten we bedriegen
jullie
zouden bedriegen
zouden hebben bedrogen
bedrieg
zij/ze
zouden bedriegen
zouden hebben bedrogen
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik bedrieg

jij/je bedriegt

hij/zij/het/u bedriegt

wij/we bedriegen

jullie bedriegen

zij/ze bedriegen


onvoltooid verleden tijdpast

ik bedroog

jij/je bedroog

hij/zij/het/u bedroog

wij/we bedrogen

jullie bedrogen

zij/ze bedrogen


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb bedrogen

jij/je hebt bedrogen

hij/zij/het/u heeft bedrogen

wij/we hebben bedrogen

jullie hebben bedrogen

zij/ze hebben bedrogen


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had bedrogen

jij/je had bedrogen

hij/zij/het/u had bedrogen

wij/we hadden bedrogen

jullie hadden bedrogen

zij/ze hadden bedrogen


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal bedriegen

jij/je zult bedriegen

hij/zij/het/u zal bedriegen

wij/we zullen bedriegen

jullie zullen bedriegen

zij/ze zullen bedriegen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben bedrogen

jij/je zult hebben bedrogen

hij/zij/het/u zal hebben bedrogen

wij/we zullen hebben bedrogen

jullie zullen hebben bedrogen

zij/ze zullen hebben bedrogen


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou bedriegen

jij/je zou bedriegen

hij/zij/het/u zou bedriegen

wij/we zouden bedriegen

jullie zouden bedriegen

zij/ze zouden bedriegen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben bedrogen

jij/je zou hebben bedrogen

hij/zij/het/u zou hebben bedrogen

wij/we zouden hebben bedrogen

jullie zouden hebben bedrogen

zij/ze zouden hebben bedrogen


gebiedende wijsimperative

jij/je bedrieg

hij/zij/het/u bedriegt

wij/we laten we bedriegen

jullie bedrieg



tegenwoordig deelwoord: bedriegend

voltooid deelwoord: bedrogen