Dutch Conjugations - BEHEREN Hidden OG Image
  polytripper

  


beheren
   
- to manage/administer

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
beheer
beheerde
heb beheerd
jij/je
beheert
beheerde
hebt beheerd
hij/zij/het/u
beheert
beheerde
heeft beheerd
wij/we
beheren
beheerden
hebben beheerd
jullie
beheren
beheerden
hebben beheerd
zij/ze
beheren
beheerden
hebben beheerd

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had beheerd
zal beheren
zal hebben beheerd
jij/je
had beheerd
zult beheren
zult hebben beheerd
hij/zij/het/u
had beheerd
zal beheren
zal hebben beheerd
wij/we
hadden beheerd
zullen beheren
zullen hebben beheerd
jullie
hadden beheerd
zullen beheren
zullen hebben beheerd
zij/ze
hadden beheerd
zullen beheren
zullen hebben beheerd

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou beheren
zou hebben beheerd
--
jij/je
zou beheren
zou hebben beheerd
beheer
hij/zij/het/u
zou beheren
zou hebben beheerd
beheert u
wij/we
zouden beheren
zouden hebben beheerd
laten we beheren
jullie
zouden beheren
zouden hebben beheerd
beheer
zij/ze
zouden beheren
zouden hebben beheerd
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik beheer

jij/je beheert

hij/zij/het/u beheert

wij/we beheren

jullie beheren

zij/ze beheren


onvoltooid verleden tijdpast

ik beheerde

jij/je beheerde

hij/zij/het/u beheerde

wij/we beheerden

jullie beheerden

zij/ze beheerden


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb beheerd

jij/je hebt beheerd

hij/zij/het/u heeft beheerd

wij/we hebben beheerd

jullie hebben beheerd

zij/ze hebben beheerd


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had beheerd

jij/je had beheerd

hij/zij/het/u had beheerd

wij/we hadden beheerd

jullie hadden beheerd

zij/ze hadden beheerd


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal beheren

jij/je zult beheren

hij/zij/het/u zal beheren

wij/we zullen beheren

jullie zullen beheren

zij/ze zullen beheren


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben beheerd

jij/je zult hebben beheerd

hij/zij/het/u zal hebben beheerd

wij/we zullen hebben beheerd

jullie zullen hebben beheerd

zij/ze zullen hebben beheerd


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou beheren

jij/je zou beheren

hij/zij/het/u zou beheren

wij/we zouden beheren

jullie zouden beheren

zij/ze zouden beheren


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben beheerd

jij/je zou hebben beheerd

hij/zij/het/u zou hebben beheerd

wij/we zouden hebben beheerd

jullie zouden hebben beheerd

zij/ze zouden hebben beheerd


gebiedende wijsimperative

jij/je beheer

hij/zij/het/u beheert u

wij/we laten we beheren

jullie beheer



tegenwoordig deelwoord: beherend

voltooid deelwoord: beheerd