Dutch Conjugations - BENADRUKKEN Hidden OG Image
  polytripper

  


benadrukken
   
- to emphasize

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
benadruk
benadrukte
heb benadrukt
jij/je
benadrukt
benadrukte
hebt benadrukt
hij/zij/het/u
benadrukt
benadrukte
heeft benadrukt
wij/we
benadrukken
benadrukten
hebben benadrukt
jullie
benadrukken
benadrukten
hebben benadrukt
zij/ze
benadrukken
benadrukten
hebben benadrukt

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had benadrukt
zal benadrukken
zal hebben benadrukt
jij/je
had benadrukt
zult benadrukken
zult hebben benadrukt
hij/zij/het/u
had benadrukt
zal benadrukken
zal hebben benadrukt
wij/we
hadden benadrukt
zullen benadrukken
zullen hebben benadrukt
jullie
hadden benadrukt
zullen benadrukken
zullen hebben benadrukt
zij/ze
hadden benadrukt
zullen benadrukken
zullen hebben benadrukt

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou benadrukken
zou hebben benadrukt
--
jij/je
zou benadrukken
zou hebben benadrukt
benadruk
hij/zij/het/u
zou benadrukken
zou hebben benadrukt
benadrukt u
wij/we
zouden benadrukken
zouden hebben benadrukt
laten we benadrukken
jullie
zouden benadrukken
zouden hebben benadrukt
benadruk
zij/ze
zouden benadrukken
zouden hebben benadrukt
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik benadruk

jij/je benadrukt

hij/zij/het/u benadrukt

wij/we benadrukken

jullie benadrukken

zij/ze benadrukken


onvoltooid verleden tijdpast

ik benadrukte

jij/je benadrukte

hij/zij/het/u benadrukte

wij/we benadrukten

jullie benadrukten

zij/ze benadrukten


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb benadrukt

jij/je hebt benadrukt

hij/zij/het/u heeft benadrukt

wij/we hebben benadrukt

jullie hebben benadrukt

zij/ze hebben benadrukt


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had benadrukt

jij/je had benadrukt

hij/zij/het/u had benadrukt

wij/we hadden benadrukt

jullie hadden benadrukt

zij/ze hadden benadrukt


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal benadrukken

jij/je zult benadrukken

hij/zij/het/u zal benadrukken

wij/we zullen benadrukken

jullie zullen benadrukken

zij/ze zullen benadrukken


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben benadrukt

jij/je zult hebben benadrukt

hij/zij/het/u zal hebben benadrukt

wij/we zullen hebben benadrukt

jullie zullen hebben benadrukt

zij/ze zullen hebben benadrukt


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou benadrukken

jij/je zou benadrukken

hij/zij/het/u zou benadrukken

wij/we zouden benadrukken

jullie zouden benadrukken

zij/ze zouden benadrukken


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben benadrukt

jij/je zou hebben benadrukt

hij/zij/het/u zou hebben benadrukt

wij/we zouden hebben benadrukt

jullie zouden hebben benadrukt

zij/ze zouden hebben benadrukt


gebiedende wijsimperative

jij/je benadruk

hij/zij/het/u benadrukt u

wij/we laten we benadrukken

jullie benadruk



tegenwoordig deelwoord: benadrukkend

voltooid deelwoord: benadrukt