onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik betwist
jij/je betwist
hij/zij/het/u betwist
wij/we betwisten
jullie betwisten
zij/ze betwisten
onvoltooid verleden tijdpast
ik betwistte
jij/je betwistte
hij/zij/het/u betwistte
wij/we betwistten
jullie betwistten
zij/ze betwistten
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik heb betwist
jij/je hebt betwist
hij/zij/het/u heeft betwist
wij/we hebben betwist
jullie hebben betwist
zij/ze hebben betwist
voltooid verleden tijdpast perfect
ik had betwist
jij/je had betwist
hij/zij/het/u had betwist
wij/we hadden betwist
jullie hadden betwist
zij/ze hadden betwist
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal betwisten
jij/je zult betwisten
hij/zij/het/u zal betwisten
wij/we zullen betwisten
jullie zullen betwisten
zij/ze zullen betwisten
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal hebben betwist
jij/je zult hebben betwist
hij/zij/het/u zal hebben betwist
wij/we zullen hebben betwist
jullie zullen hebben betwist
zij/ze zullen hebben betwist
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou betwisten
jij/je zou betwisten
hij/zij/het/u zou betwisten
wij/we zouden betwisten
jullie zouden betwisten
zij/ze zouden betwisten
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou hebben betwist
jij/je zou hebben betwist
hij/zij/het/u zou hebben betwist
wij/we zouden hebben betwist
jullie zouden hebben betwist
zij/ze zouden hebben betwist
gebiedende wijsimperative
jij/je betwist
hij/zij/het/u betwist u
wij/we laten we betwisten
jullie betwist
tegenwoordig deelwoord: betwisten d
voltooid deelwoord: betwist