Dutch Conjugations - BETWISTEN Hidden OG Image
  polytripper

  


betwisten
   
- to dispute

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
betwist
betwistte
heb betwist
jij/je
betwist
betwistte
hebt betwist
hij/zij/het/u
betwist
betwistte
heeft betwist
wij/we
betwisten
betwistten
hebben betwist
jullie
betwisten
betwistten
hebben betwist
zij/ze
betwisten
betwistten
hebben betwist

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had betwist
zal betwisten
zal hebben betwist
jij/je
had betwist
zult betwisten
zult hebben betwist
hij/zij/het/u
had betwist
zal betwisten
zal hebben betwist
wij/we
hadden betwist
zullen betwisten
zullen hebben betwist
jullie
hadden betwist
zullen betwisten
zullen hebben betwist
zij/ze
hadden betwist
zullen betwisten
zullen hebben betwist

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou betwisten
zou hebben betwist
--
jij/je
zou betwisten
zou hebben betwist
betwist
hij/zij/het/u
zou betwisten
zou hebben betwist
betwist u
wij/we
zouden betwisten
zouden hebben betwist
laten we betwisten
jullie
zouden betwisten
zouden hebben betwist
betwist
zij/ze
zouden betwisten
zouden hebben betwist
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik betwist

jij/je betwist

hij/zij/het/u betwist

wij/we betwisten

jullie betwisten

zij/ze betwisten


onvoltooid verleden tijdpast

ik betwistte

jij/je betwistte

hij/zij/het/u betwistte

wij/we betwistten

jullie betwistten

zij/ze betwistten


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb betwist

jij/je hebt betwist

hij/zij/het/u heeft betwist

wij/we hebben betwist

jullie hebben betwist

zij/ze hebben betwist


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had betwist

jij/je had betwist

hij/zij/het/u had betwist

wij/we hadden betwist

jullie hadden betwist

zij/ze hadden betwist


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal betwisten

jij/je zult betwisten

hij/zij/het/u zal betwisten

wij/we zullen betwisten

jullie zullen betwisten

zij/ze zullen betwisten


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben betwist

jij/je zult hebben betwist

hij/zij/het/u zal hebben betwist

wij/we zullen hebben betwist

jullie zullen hebben betwist

zij/ze zullen hebben betwist


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou betwisten

jij/je zou betwisten

hij/zij/het/u zou betwisten

wij/we zouden betwisten

jullie zouden betwisten

zij/ze zouden betwisten


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben betwist

jij/je zou hebben betwist

hij/zij/het/u zou hebben betwist

wij/we zouden hebben betwist

jullie zouden hebben betwist

zij/ze zouden hebben betwist


gebiedende wijsimperative

jij/je betwist

hij/zij/het/u betwist u

wij/we laten we betwisten

jullie betwist



tegenwoordig deelwoord: betwisten d

voltooid deelwoord: betwist