Dutch Conjugations - BEVALLEN Hidden OG Image
  polytripper

  


bevallen
   
- to please/give birth

strong (sterk) aux: zijn beviel — bevallen



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
beval
beviel
ben bevallen
jij/je
bevalt
beviel
bent bevallen
hij/zij/het/u
bevalt
beviel
is bevallen
wij/we
bevallen
bevielen
zijn bevallen
jullie
bevallen
bevielen
zijn bevallen
zij/ze
bevallen
bevielen
zijn bevallen

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
was bevallen
zal bevallen
zal zijn bevallen
jij/je
was bevallen
zult bevallen
zult zijn bevallen
hij/zij/het/u
was bevallen
zal bevallen
zal zijn bevallen
wij/we
waren bevallen
zullen bevallen
zullen zijn bevallen
jullie
waren bevallen
zullen bevallen
zullen zijn bevallen
zij/ze
waren bevallen
zullen bevallen
zullen zijn bevallen

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou bevallen
zou zijn bevallen
--
jij/je
zou bevallen
zou zijn bevallen
beval
hij/zij/het/u
zou bevallen
zou zijn bevallen
bevalt
wij/we
zouden bevallen
zouden zijn bevallen
laten we bevallen
jullie
zouden bevallen
zouden zijn bevallen
beval
zij/ze
zouden bevallen
zouden zijn bevallen
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik beval

jij/je bevalt

hij/zij/het/u bevalt

wij/we bevallen

jullie bevallen

zij/ze bevallen


onvoltooid verleden tijdpast

ik beviel

jij/je beviel

hij/zij/het/u beviel

wij/we bevielen

jullie bevielen

zij/ze bevielen


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik ben bevallen

jij/je bent bevallen

hij/zij/het/u is bevallen

wij/we zijn bevallen

jullie zijn bevallen

zij/ze zijn bevallen


voltooid verleden tijdpast perfect

ik was bevallen

jij/je was bevallen

hij/zij/het/u was bevallen

wij/we waren bevallen

jullie waren bevallen

zij/ze waren bevallen


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal bevallen

jij/je zult bevallen

hij/zij/het/u zal bevallen

wij/we zullen bevallen

jullie zullen bevallen

zij/ze zullen bevallen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal zijn bevallen

jij/je zult zijn bevallen

hij/zij/het/u zal zijn bevallen

wij/we zullen zijn bevallen

jullie zullen zijn bevallen

zij/ze zullen zijn bevallen


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou bevallen

jij/je zou bevallen

hij/zij/het/u zou bevallen

wij/we zouden bevallen

jullie zouden bevallen

zij/ze zouden bevallen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou zijn bevallen

jij/je zou zijn bevallen

hij/zij/het/u zou zijn bevallen

wij/we zouden zijn bevallen

jullie zouden zijn bevallen

zij/ze zouden zijn bevallen


gebiedende wijsimperative

jij/je beval

hij/zij/het/u bevalt

wij/we laten we bevallen

jullie beval



tegenwoordig deelwoord: bevallend

voltooid deelwoord: bevallen