Dutch Conjugations - BEVINDEN Hidden OG Image
  polytripper

  


(zich) bevinden
   
- to find/consider; (zich) to be located

strong (sterk) aux: hebben bevond — bevonden



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
bevind
bevond
heb bevonden
jij/je
bevindt
bevond
hebt bevonden
hij/zij/het/u
bevindt
bevond
heeft bevonden
wij/we
bevinden
bevonden
hebben bevonden
jullie
bevinden
bevonden
hebben bevonden
zij/ze
bevinden
bevonden
hebben bevonden

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had bevonden
zal bevinden
zal hebben bevonden
jij/je
had bevonden
zult bevinden
zult hebben bevonden
hij/zij/het/u
had bevonden
zal bevinden
zal hebben bevonden
wij/we
hadden bevonden
zullen bevinden
zullen hebben bevonden
jullie
hadden bevonden
zullen bevinden
zullen hebben bevonden
zij/ze
hadden bevonden
zullen bevinden
zullen hebben bevonden

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou bevinden
zou hebben bevonden
--
jij/je
zou bevinden
zou hebben bevonden
bevind
hij/zij/het/u
zou bevinden
zou hebben bevonden
bevindt
wij/we
zouden bevinden
zouden hebben bevonden
laten we bevinden
jullie
zouden bevinden
zouden hebben bevonden
bevind
zij/ze
zouden bevinden
zouden hebben bevonden
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik bevind

jij/je bevindt

hij/zij/het/u bevindt

wij/we bevinden

jullie bevinden

zij/ze bevinden


onvoltooid verleden tijdpast

ik bevond

jij/je bevond

hij/zij/het/u bevond

wij/we bevonden

jullie bevonden

zij/ze bevonden


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb bevonden

jij/je hebt bevonden

hij/zij/het/u heeft bevonden

wij/we hebben bevonden

jullie hebben bevonden

zij/ze hebben bevonden


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had bevonden

jij/je had bevonden

hij/zij/het/u had bevonden

wij/we hadden bevonden

jullie hadden bevonden

zij/ze hadden bevonden


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal bevinden

jij/je zult bevinden

hij/zij/het/u zal bevinden

wij/we zullen bevinden

jullie zullen bevinden

zij/ze zullen bevinden


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben bevonden

jij/je zult hebben bevonden

hij/zij/het/u zal hebben bevonden

wij/we zullen hebben bevonden

jullie zullen hebben bevonden

zij/ze zullen hebben bevonden


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou bevinden

jij/je zou bevinden

hij/zij/het/u zou bevinden

wij/we zouden bevinden

jullie zouden bevinden

zij/ze zouden bevinden


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben bevonden

jij/je zou hebben bevonden

hij/zij/het/u zou hebben bevonden

wij/we zouden hebben bevonden

jullie zouden hebben bevonden

zij/ze zouden hebben bevonden


gebiedende wijsimperative

jij/je bevind

hij/zij/het/u bevindt

wij/we laten we bevinden

jullie bevind



tegenwoordig deelwoord: bevindend

voltooid deelwoord: bevonden