onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik bevries
jij/je bevriest
hij/zij/het/u bevriest
wij/we bevriezen
jullie bevriezen
zij/ze bevriezen
onvoltooid verleden tijdpast
ik bevroor
jij/je bevroor
hij/zij/het/u bevroor
wij/we bevroren
jullie bevroren
zij/ze bevroren
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik ben/heb bevroren
jij/je bent/hebt bevroren
hij/zij/het/u is/heeft bevroren
wij/we zijn/hebben bevroren
jullie zijn/hebben bevroren
zij/ze zijn/hebben bevroren
voltooid verleden tijdpast perfect
ik was/had bevroren
jij/je was/had bevroren
hij/zij/het/u was/had bevroren
wij/we waren/hadden bevroren
jullie waren/hadden bevroren
zij/ze waren/hadden bevroren
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal bevriezen
jij/je zult bevriezen
hij/zij/het/u zal bevriezen
wij/we zullen bevriezen
jullie zullen bevriezen
zij/ze zullen bevriezen
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal zijn/hebben bevroren
jij/je zult zijn/hebben bevroren
hij/zij/het/u zal zijn/hebben bevroren
wij/we zullen zijn/hebben bevroren
jullie zullen zijn/hebben bevroren
zij/ze zullen zijn/hebben bevroren
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou bevriezen
jij/je zou bevriezen
hij/zij/het/u zou bevriezen
wij/we zouden bevriezen
jullie zouden bevriezen
zij/ze zouden bevriezen
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou zijn/hebben bevroren
jij/je zou zijn/hebben bevroren
hij/zij/het/u zou zijn/hebben bevroren
wij/we zouden zijn/hebben bevroren
jullie zouden zijn/hebben bevroren
zij/ze zouden zijn/hebben bevroren
gebiedende wijsimperative
jij/je bevries
hij/zij/het/u bevriest
wij/we laten we bevriezen
jullie bevries
tegenwoordig deelwoord: bevriezend
voltooid deelwoord: bevroren