Dutch Conjugations - BEZETTEN Hidden OG Image
  polytripper

  


bezetten
   
- to occupy

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
bezet
bezette
heb bezet
jij/je
bezet
bezette
hebt bezet
hij/zij/het/u
bezet
bezette
heeft bezet
wij/we
bezetten
bezetten
hebben bezet
jullie
bezetten
bezetten
hebben bezet
zij/ze
bezetten
bezetten
hebben bezet

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had bezet
zal bezetten
zal hebben bezet
jij/je
had bezet
zult bezetten
zult hebben bezet
hij/zij/het/u
had bezet
zal bezetten
zal hebben bezet
wij/we
hadden bezet
zullen bezetten
zullen hebben bezet
jullie
hadden bezet
zullen bezetten
zullen hebben bezet
zij/ze
hadden bezet
zullen bezetten
zullen hebben bezet

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou bezetten
zou hebben bezet
--
jij/je
zou bezetten
zou hebben bezet
bezet
hij/zij/het/u
zou bezetten
zou hebben bezet
bezet u
wij/we
zouden bezetten
zouden hebben bezet
laten we bezetten
jullie
zouden bezetten
zouden hebben bezet
bezet
zij/ze
zouden bezetten
zouden hebben bezet
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik bezet

jij/je bezet

hij/zij/het/u bezet

wij/we bezetten

jullie bezetten

zij/ze bezetten


onvoltooid verleden tijdpast

ik bezette

jij/je bezette

hij/zij/het/u bezette

wij/we bezetten

jullie bezetten

zij/ze bezetten


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb bezet

jij/je hebt bezet

hij/zij/het/u heeft bezet

wij/we hebben bezet

jullie hebben bezet

zij/ze hebben bezet


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had bezet

jij/je had bezet

hij/zij/het/u had bezet

wij/we hadden bezet

jullie hadden bezet

zij/ze hadden bezet


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal bezetten

jij/je zult bezetten

hij/zij/het/u zal bezetten

wij/we zullen bezetten

jullie zullen bezetten

zij/ze zullen bezetten


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben bezet

jij/je zult hebben bezet

hij/zij/het/u zal hebben bezet

wij/we zullen hebben bezet

jullie zullen hebben bezet

zij/ze zullen hebben bezet


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou bezetten

jij/je zou bezetten

hij/zij/het/u zou bezetten

wij/we zouden bezetten

jullie zouden bezetten

zij/ze zouden bezetten


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben bezet

jij/je zou hebben bezet

hij/zij/het/u zou hebben bezet

wij/we zouden hebben bezet

jullie zouden hebben bezet

zij/ze zouden hebben bezet


gebiedende wijsimperative

jij/je bezet

hij/zij/het/u bezet u

wij/we laten we bezetten

jullie bezet



tegenwoordig deelwoord: bezet t

voltooid deelwoord: bezet