Dutch Conjugations - BLOEIEN Hidden OG Image
  polytripper

  


bloeien
   
- to bloom/flower

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
bloei
bloeide
heb gebloeid
jij/je
bloeit
bloeide
hebt gebloeid
hij/zij/het/u
bloeit
bloeide
heeft gebloeid
wij/we
bloeien
bloeiden
hebben gebloeid
jullie
bloeien
bloeiden
hebben gebloeid
zij/ze
bloeien
bloeiden
hebben gebloeid

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had gebloeid
zal bloeien
zal hebben gebloeid
jij/je
had gebloeid
zult bloeien
zult hebben gebloeid
hij/zij/het/u
had gebloeid
zal bloeien
zal hebben gebloeid
wij/we
hadden gebloeid
zullen bloeien
zullen hebben gebloeid
jullie
hadden gebloeid
zullen bloeien
zullen hebben gebloeid
zij/ze
hadden gebloeid
zullen bloeien
zullen hebben gebloeid

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou bloeien
zou hebben gebloeid
--
jij/je
zou bloeien
zou hebben gebloeid
bloei
hij/zij/het/u
zou bloeien
zou hebben gebloeid
bloeit u
wij/we
zouden bloeien
zouden hebben gebloeid
laten we bloeien
jullie
zouden bloeien
zouden hebben gebloeid
bloei
zij/ze
zouden bloeien
zouden hebben gebloeid
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik bloei

jij/je bloeit

hij/zij/het/u bloeit

wij/we bloeien

jullie bloeien

zij/ze bloeien


onvoltooid verleden tijdpast

ik bloeide

jij/je bloeide

hij/zij/het/u bloeide

wij/we bloeiden

jullie bloeiden

zij/ze bloeiden


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb gebloeid

jij/je hebt gebloeid

hij/zij/het/u heeft gebloeid

wij/we hebben gebloeid

jullie hebben gebloeid

zij/ze hebben gebloeid


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had gebloeid

jij/je had gebloeid

hij/zij/het/u had gebloeid

wij/we hadden gebloeid

jullie hadden gebloeid

zij/ze hadden gebloeid


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal bloeien

jij/je zult bloeien

hij/zij/het/u zal bloeien

wij/we zullen bloeien

jullie zullen bloeien

zij/ze zullen bloeien


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben gebloeid

jij/je zult hebben gebloeid

hij/zij/het/u zal hebben gebloeid

wij/we zullen hebben gebloeid

jullie zullen hebben gebloeid

zij/ze zullen hebben gebloeid


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou bloeien

jij/je zou bloeien

hij/zij/het/u zou bloeien

wij/we zouden bloeien

jullie zouden bloeien

zij/ze zouden bloeien


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben gebloeid

jij/je zou hebben gebloeid

hij/zij/het/u zou hebben gebloeid

wij/we zouden hebben gebloeid

jullie zouden hebben gebloeid

zij/ze zouden hebben gebloeid


gebiedende wijsimperative

jij/je bloei

hij/zij/het/u bloeit u

wij/we laten we bloeien

jullie bloei



tegenwoordig deelwoord: bloeiend

voltooid deelwoord: gebloeid