Dutch Conjugations - BLOKKEREN Hidden OG Image
  polytripper

  


blokkeren
   
- to block

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
blokkeer
blokkeerde
heb geblokkeerd
jij/je
blokkeert
blokkeerde
hebt geblokkeerd
hij/zij/het/u
blokkeert
blokkeerde
heeft geblokkeerd
wij/we
blokkeren
blokkeerden
hebben geblokkeerd
jullie
blokkeren
blokkeerden
hebben geblokkeerd
zij/ze
blokkeren
blokkeerden
hebben geblokkeerd

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had geblokkeerd
zal blokkeren
zal hebben geblokkeerd
jij/je
had geblokkeerd
zult blokkeren
zult hebben geblokkeerd
hij/zij/het/u
had geblokkeerd
zal blokkeren
zal hebben geblokkeerd
wij/we
hadden geblokkeerd
zullen blokkeren
zullen hebben geblokkeerd
jullie
hadden geblokkeerd
zullen blokkeren
zullen hebben geblokkeerd
zij/ze
hadden geblokkeerd
zullen blokkeren
zullen hebben geblokkeerd

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou blokkeren
zou hebben geblokkeerd
--
jij/je
zou blokkeren
zou hebben geblokkeerd
blokkeer
hij/zij/het/u
zou blokkeren
zou hebben geblokkeerd
blokkeert u
wij/we
zouden blokkeren
zouden hebben geblokkeerd
laten we blokkeren
jullie
zouden blokkeren
zouden hebben geblokkeerd
blokkeer
zij/ze
zouden blokkeren
zouden hebben geblokkeerd
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik blokkeer

jij/je blokkeert

hij/zij/het/u blokkeert

wij/we blokkeren

jullie blokkeren

zij/ze blokkeren


onvoltooid verleden tijdpast

ik blokkeerde

jij/je blokkeerde

hij/zij/het/u blokkeerde

wij/we blokkeerden

jullie blokkeerden

zij/ze blokkeerden


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb geblokkeerd

jij/je hebt geblokkeerd

hij/zij/het/u heeft geblokkeerd

wij/we hebben geblokkeerd

jullie hebben geblokkeerd

zij/ze hebben geblokkeerd


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had geblokkeerd

jij/je had geblokkeerd

hij/zij/het/u had geblokkeerd

wij/we hadden geblokkeerd

jullie hadden geblokkeerd

zij/ze hadden geblokkeerd


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal blokkeren

jij/je zult blokkeren

hij/zij/het/u zal blokkeren

wij/we zullen blokkeren

jullie zullen blokkeren

zij/ze zullen blokkeren


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben geblokkeerd

jij/je zult hebben geblokkeerd

hij/zij/het/u zal hebben geblokkeerd

wij/we zullen hebben geblokkeerd

jullie zullen hebben geblokkeerd

zij/ze zullen hebben geblokkeerd


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou blokkeren

jij/je zou blokkeren

hij/zij/het/u zou blokkeren

wij/we zouden blokkeren

jullie zouden blokkeren

zij/ze zouden blokkeren


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben geblokkeerd

jij/je zou hebben geblokkeerd

hij/zij/het/u zou hebben geblokkeerd

wij/we zouden hebben geblokkeerd

jullie zouden hebben geblokkeerd

zij/ze zouden hebben geblokkeerd


gebiedende wijsimperative

jij/je blokkeer

hij/zij/het/u blokkeert u

wij/we laten we blokkeren

jullie blokkeer



tegenwoordig deelwoord: blokkerend

voltooid deelwoord: geblokkeerd