Dutch Conjugations - BOENEN Hidden OG Image
  polytripper

  


boenen
   
- to scrub/polish

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
boen
boende
heb geboend
jij/je
boent
boende
hebt geboend
hij/zij/het/u
boent
boende
heeft geboend
wij/we
boenen
boenden
hebben geboend
jullie
boenen
boenden
hebben geboend
zij/ze
boenen
boenden
hebben geboend

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had geboend
zal boenen
zal hebben geboend
jij/je
had geboend
zult boenen
zult hebben geboend
hij/zij/het/u
had geboend
zal boenen
zal hebben geboend
wij/we
hadden geboend
zullen boenen
zullen hebben geboend
jullie
hadden geboend
zullen boenen
zullen hebben geboend
zij/ze
hadden geboend
zullen boenen
zullen hebben geboend

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou boenen
zou hebben geboend
--
jij/je
zou boenen
zou hebben geboend
boen
hij/zij/het/u
zou boenen
zou hebben geboend
boent u
wij/we
zouden boenen
zouden hebben geboend
laten we boenen
jullie
zouden boenen
zouden hebben geboend
boen
zij/ze
zouden boenen
zouden hebben geboend
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik boen

jij/je boent

hij/zij/het/u boent

wij/we boenen

jullie boenen

zij/ze boenen


onvoltooid verleden tijdpast

ik boende

jij/je boende

hij/zij/het/u boende

wij/we boenden

jullie boenden

zij/ze boenden


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb geboend

jij/je hebt geboend

hij/zij/het/u heeft geboend

wij/we hebben geboend

jullie hebben geboend

zij/ze hebben geboend


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had geboend

jij/je had geboend

hij/zij/het/u had geboend

wij/we hadden geboend

jullie hadden geboend

zij/ze hadden geboend


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal boenen

jij/je zult boenen

hij/zij/het/u zal boenen

wij/we zullen boenen

jullie zullen boenen

zij/ze zullen boenen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben geboend

jij/je zult hebben geboend

hij/zij/het/u zal hebben geboend

wij/we zullen hebben geboend

jullie zullen hebben geboend

zij/ze zullen hebben geboend


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou boenen

jij/je zou boenen

hij/zij/het/u zou boenen

wij/we zouden boenen

jullie zouden boenen

zij/ze zouden boenen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben geboend

jij/je zou hebben geboend

hij/zij/het/u zou hebben geboend

wij/we zouden hebben geboend

jullie zouden hebben geboend

zij/ze zouden hebben geboend


gebiedende wijsimperative

jij/je boen

hij/zij/het/u boent u

wij/we laten we boenen

jullie boen



tegenwoordig deelwoord: boenend

voltooid deelwoord: geboend