Dutch Conjugations - BOEREN Hidden OG Image
  polytripper

  


boeren
   
- to burp (informal)

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
boer
boerde
heb geboerd
jij/je
boert
boerde
hebt geboerd
hij/zij/het/u
boert
boerde
heeft geboerd
wij/we
boeren
boerden
hebben geboerd
jullie
boeren
boerden
hebben geboerd
zij/ze
boeren
boerden
hebben geboerd

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had geboerd
zal boeren
zal hebben geboerd
jij/je
had geboerd
zult boeren
zult hebben geboerd
hij/zij/het/u
had geboerd
zal boeren
zal hebben geboerd
wij/we
hadden geboerd
zullen boeren
zullen hebben geboerd
jullie
hadden geboerd
zullen boeren
zullen hebben geboerd
zij/ze
hadden geboerd
zullen boeren
zullen hebben geboerd

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou boeren
zou hebben geboerd
--
jij/je
zou boeren
zou hebben geboerd
boer
hij/zij/het/u
zou boeren
zou hebben geboerd
boert u
wij/we
zouden boeren
zouden hebben geboerd
laten we boeren
jullie
zouden boeren
zouden hebben geboerd
boer
zij/ze
zouden boeren
zouden hebben geboerd
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik boer

jij/je boert

hij/zij/het/u boert

wij/we boeren

jullie boeren

zij/ze boeren


onvoltooid verleden tijdpast

ik boerde

jij/je boerde

hij/zij/het/u boerde

wij/we boerden

jullie boerden

zij/ze boerden


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb geboerd

jij/je hebt geboerd

hij/zij/het/u heeft geboerd

wij/we hebben geboerd

jullie hebben geboerd

zij/ze hebben geboerd


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had geboerd

jij/je had geboerd

hij/zij/het/u had geboerd

wij/we hadden geboerd

jullie hadden geboerd

zij/ze hadden geboerd


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal boeren

jij/je zult boeren

hij/zij/het/u zal boeren

wij/we zullen boeren

jullie zullen boeren

zij/ze zullen boeren


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben geboerd

jij/je zult hebben geboerd

hij/zij/het/u zal hebben geboerd

wij/we zullen hebben geboerd

jullie zullen hebben geboerd

zij/ze zullen hebben geboerd


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou boeren

jij/je zou boeren

hij/zij/het/u zou boeren

wij/we zouden boeren

jullie zouden boeren

zij/ze zouden boeren


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben geboerd

jij/je zou hebben geboerd

hij/zij/het/u zou hebben geboerd

wij/we zouden hebben geboerd

jullie zouden hebben geboerd

zij/ze zouden hebben geboerd


gebiedende wijsimperative

jij/je boer

hij/zij/het/u boert u

wij/we laten we boeren

jullie boer



tegenwoordig deelwoord: boerend

voltooid deelwoord: geboerd