onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik buig
jij/je buigt
hij/zij/het/u buigt
wij/we buigen
jullie buigen
zij/ze buigen
onvoltooid verleden tijdpast
ik boog
jij/je boog
hij/zij/het/u boog
wij/we bogen
jullie bogen
zij/ze bogen
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik heb gebogen
jij/je hebt gebogen
hij/zij/het/u heeft gebogen
wij/we hebben gebogen
jullie hebben gebogen
zij/ze hebben gebogen
voltooid verleden tijdpast perfect
ik had gebogen
jij/je had gebogen
hij/zij/het/u had gebogen
wij/we hadden gebogen
jullie hadden gebogen
zij/ze hadden gebogen
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal buigen
jij/je zult buigen
hij/zij/het/u zal buigen
wij/we zullen buigen
jullie zullen buigen
zij/ze zullen buigen
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal hebben gebogen
jij/je zult hebben gebogen
hij/zij/het/u zal hebben gebogen
wij/we zullen hebben gebogen
jullie zullen hebben gebogen
zij/ze zullen hebben gebogen
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou buigen
jij/je zou buigen
hij/zij/het/u zou buigen
wij/we zouden buigen
jullie zouden buigen
zij/ze zouden buigen
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou hebben gebogen
jij/je zou hebben gebogen
hij/zij/het/u zou hebben gebogen
wij/we zouden hebben gebogen
jullie zouden hebben gebogen
zij/ze zouden hebben gebogen
gebiedende wijsimperative
jij/je buig
hij/zij/het/u buigt
wij/we laten we buigen
jullie buig
tegenwoordig deelwoord: buigend
voltooid deelwoord: gebogen
Onvoltooid tegenwoordige tijdPresent:
Hij buigt zich over de kaart.
He bends over the map.
Zij buigt de metalen staaf.
She bends the metal bar.
Voltooid tegenwoordige tijdPresent perfect:
We hebben ons over de zaak gebogen.
We have examined the matter closely.
Hij heeft de staaf gebogen.
He has bent the bar.
Gebiedende wijsImperative:
Buig je over de tekst.
Bend over the text.
Buig de draad voorzichtig.
Bend the wire carefully.