Dutch Conjugations - CONDOLEREN Hidden OG Image
  polytripper

  


condoleren
   
- to offer condolences

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
condoleer
condoleerde
heb gecondoleerd
jij/je
condoleert
condoleerde
hebt gecondoleerd
hij/zij/het/u
condoleert
condoleerde
heeft gecondoleerd
wij/we
condoleren
condoleerden
hebben gecondoleerd
jullie
condoleren
condoleerden
hebben gecondoleerd
zij/ze
condoleren
condoleerden
hebben gecondoleerd

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had gecondoleerd
zal condoleren
zal hebben gecondoleerd
jij/je
had gecondoleerd
zult condoleren
zult hebben gecondoleerd
hij/zij/het/u
had gecondoleerd
zal condoleren
zal hebben gecondoleerd
wij/we
hadden gecondoleerd
zullen condoleren
zullen hebben gecondoleerd
jullie
hadden gecondoleerd
zullen condoleren
zullen hebben gecondoleerd
zij/ze
hadden gecondoleerd
zullen condoleren
zullen hebben gecondoleerd

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou condoleren
zou hebben gecondoleerd
--
jij/je
zou condoleren
zou hebben gecondoleerd
condoleer
hij/zij/het/u
zou condoleren
zou hebben gecondoleerd
condoleert u
wij/we
zouden condoleren
zouden hebben gecondoleerd
laten we condoleren
jullie
zouden condoleren
zouden hebben gecondoleerd
condoleer
zij/ze
zouden condoleren
zouden hebben gecondoleerd
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik condoleer

jij/je condoleert

hij/zij/het/u condoleert

wij/we condoleren

jullie condoleren

zij/ze condoleren


onvoltooid verleden tijdpast

ik condoleerde

jij/je condoleerde

hij/zij/het/u condoleerde

wij/we condoleerden

jullie condoleerden

zij/ze condoleerden


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb gecondoleerd

jij/je hebt gecondoleerd

hij/zij/het/u heeft gecondoleerd

wij/we hebben gecondoleerd

jullie hebben gecondoleerd

zij/ze hebben gecondoleerd


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had gecondoleerd

jij/je had gecondoleerd

hij/zij/het/u had gecondoleerd

wij/we hadden gecondoleerd

jullie hadden gecondoleerd

zij/ze hadden gecondoleerd


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal condoleren

jij/je zult condoleren

hij/zij/het/u zal condoleren

wij/we zullen condoleren

jullie zullen condoleren

zij/ze zullen condoleren


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben gecondoleerd

jij/je zult hebben gecondoleerd

hij/zij/het/u zal hebben gecondoleerd

wij/we zullen hebben gecondoleerd

jullie zullen hebben gecondoleerd

zij/ze zullen hebben gecondoleerd


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou condoleren

jij/je zou condoleren

hij/zij/het/u zou condoleren

wij/we zouden condoleren

jullie zouden condoleren

zij/ze zouden condoleren


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben gecondoleerd

jij/je zou hebben gecondoleerd

hij/zij/het/u zou hebben gecondoleerd

wij/we zouden hebben gecondoleerd

jullie zouden hebben gecondoleerd

zij/ze zouden hebben gecondoleerd


gebiedende wijsimperative

jij/je condoleer

hij/zij/het/u condoleert u

wij/we laten we condoleren

jullie condoleer



tegenwoordig deelwoord: condolerend

voltooid deelwoord: gecondoleerd