onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik condoleer
jij/je condoleert
hij/zij/het/u condoleert
wij/we condoleren
jullie condoleren
zij/ze condoleren
onvoltooid verleden tijdpast
ik condoleerde
jij/je condoleerde
hij/zij/het/u condoleerde
wij/we condoleerden
jullie condoleerden
zij/ze condoleerden
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik heb gecondoleerd
jij/je hebt gecondoleerd
hij/zij/het/u heeft gecondoleerd
wij/we hebben gecondoleerd
jullie hebben gecondoleerd
zij/ze hebben gecondoleerd
voltooid verleden tijdpast perfect
ik had gecondoleerd
jij/je had gecondoleerd
hij/zij/het/u had gecondoleerd
wij/we hadden gecondoleerd
jullie hadden gecondoleerd
zij/ze hadden gecondoleerd
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal condoleren
jij/je zult condoleren
hij/zij/het/u zal condoleren
wij/we zullen condoleren
jullie zullen condoleren
zij/ze zullen condoleren
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal hebben gecondoleerd
jij/je zult hebben gecondoleerd
hij/zij/het/u zal hebben gecondoleerd
wij/we zullen hebben gecondoleerd
jullie zullen hebben gecondoleerd
zij/ze zullen hebben gecondoleerd
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou condoleren
jij/je zou condoleren
hij/zij/het/u zou condoleren
wij/we zouden condoleren
jullie zouden condoleren
zij/ze zouden condoleren
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou hebben gecondoleerd
jij/je zou hebben gecondoleerd
hij/zij/het/u zou hebben gecondoleerd
wij/we zouden hebben gecondoleerd
jullie zouden hebben gecondoleerd
zij/ze zouden hebben gecondoleerd
gebiedende wijsimperative
jij/je condoleer
hij/zij/het/u condoleert u
wij/we laten we condoleren
jullie condoleer
tegenwoordig deelwoord: condolerend
voltooid deelwoord: gecondoleerd