onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik constateer
jij/je constateert
hij/zij/het/u constateert
wij/we constateren
jullie constateren
zij/ze constateren
onvoltooid verleden tijdpast
ik constateerde
jij/je constateerde
hij/zij/het/u constateerde
wij/we constateerden
jullie constateerden
zij/ze constateerden
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik heb geconstateerd
jij/je hebt geconstateerd
hij/zij/het/u heeft geconstateerd
wij/we hebben geconstateerd
jullie hebben geconstateerd
zij/ze hebben geconstateerd
voltooid verleden tijdpast perfect
ik had geconstateerd
jij/je had geconstateerd
hij/zij/het/u had geconstateerd
wij/we hadden geconstateerd
jullie hadden geconstateerd
zij/ze hadden geconstateerd
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal constateren
jij/je zult constateren
hij/zij/het/u zal constateren
wij/we zullen constateren
jullie zullen constateren
zij/ze zullen constateren
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal hebben geconstateerd
jij/je zult hebben geconstateerd
hij/zij/het/u zal hebben geconstateerd
wij/we zullen hebben geconstateerd
jullie zullen hebben geconstateerd
zij/ze zullen hebben geconstateerd
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou constateren
jij/je zou constateren
hij/zij/het/u zou constateren
wij/we zouden constateren
jullie zouden constateren
zij/ze zouden constateren
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou hebben geconstateerd
jij/je zou hebben geconstateerd
hij/zij/het/u zou hebben geconstateerd
wij/we zouden hebben geconstateerd
jullie zouden hebben geconstateerd
zij/ze zouden hebben geconstateerd
gebiedende wijsimperative
jij/je constateer
hij/zij/het/u constateert u
wij/we laten we constateren
jullie constateer
tegenwoordig deelwoord: constaterend
voltooid deelwoord: geconstateerd