Dutch Conjugations - DALEN Hidden OG Image
  polytripper

  


dalen
   
- to descend/fall

weak (zwak) regular aux: zijn



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
daal
daalde
ben gedaald
jij/je
daalt
daalde
bent gedaald
hij/zij/het/u
daalt
daalde
is gedaald
wij/we
dalen
daalden
zijn gedaald
jullie
dalen
daalden
zijn gedaald
zij/ze
dalen
daalden
zijn gedaald

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
was gedaald
zal dalen
zal zijn gedaald
jij/je
was gedaald
zult dalen
zult zijn gedaald
hij/zij/het/u
was gedaald
zal dalen
zal zijn gedaald
wij/we
waren gedaald
zullen dalen
zullen zijn gedaald
jullie
waren gedaald
zullen dalen
zullen zijn gedaald
zij/ze
waren gedaald
zullen dalen
zullen zijn gedaald

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou dalen
zou zijn gedaald
--
jij/je
zou dalen
zou zijn gedaald
daal
hij/zij/het/u
zou dalen
zou zijn gedaald
daalt u
wij/we
zouden dalen
zouden zijn gedaald
laten we dalen
jullie
zouden dalen
zouden zijn gedaald
daal
zij/ze
zouden dalen
zouden zijn gedaald
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik daal

jij/je daalt

hij/zij/het/u daalt

wij/we dalen

jullie dalen

zij/ze dalen


onvoltooid verleden tijdpast

ik daalde

jij/je daalde

hij/zij/het/u daalde

wij/we daalden

jullie daalden

zij/ze daalden


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik ben gedaald

jij/je bent gedaald

hij/zij/het/u is gedaald

wij/we zijn gedaald

jullie zijn gedaald

zij/ze zijn gedaald


voltooid verleden tijdpast perfect

ik was gedaald

jij/je was gedaald

hij/zij/het/u was gedaald

wij/we waren gedaald

jullie waren gedaald

zij/ze waren gedaald


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal dalen

jij/je zult dalen

hij/zij/het/u zal dalen

wij/we zullen dalen

jullie zullen dalen

zij/ze zullen dalen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal zijn gedaald

jij/je zult zijn gedaald

hij/zij/het/u zal zijn gedaald

wij/we zullen zijn gedaald

jullie zullen zijn gedaald

zij/ze zullen zijn gedaald


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou dalen

jij/je zou dalen

hij/zij/het/u zou dalen

wij/we zouden dalen

jullie zouden dalen

zij/ze zouden dalen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou zijn gedaald

jij/je zou zijn gedaald

hij/zij/het/u zou zijn gedaald

wij/we zouden zijn gedaald

jullie zouden zijn gedaald

zij/ze zouden zijn gedaald


gebiedende wijsimperative

jij/je daal

hij/zij/het/u daalt u

wij/we laten we dalen

jullie daal



tegenwoordig deelwoord: dalend

voltooid deelwoord: gedaald