onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik dank
jij/je dankt
hij/zij/het/u dankt
wij/we danken
jullie danken
zij/ze danken
onvoltooid verleden tijdpast
ik dankte
jij/je dankte
hij/zij/het/u dankte
wij/we dankten
jullie dankten
zij/ze dankten
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik heb gedankt
jij/je hebt gedankt
hij/zij/het/u heeft gedankt
wij/we hebben gedankt
jullie hebben gedankt
zij/ze hebben gedankt
voltooid verleden tijdpast perfect
ik had gedankt
jij/je had gedankt
hij/zij/het/u had gedankt
wij/we hadden gedankt
jullie hadden gedankt
zij/ze hadden gedankt
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal danken
jij/je zult danken
hij/zij/het/u zal danken
wij/we zullen danken
jullie zullen danken
zij/ze zullen danken
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal hebben gedankt
jij/je zult hebben gedankt
hij/zij/het/u zal hebben gedankt
wij/we zullen hebben gedankt
jullie zullen hebben gedankt
zij/ze zullen hebben gedankt
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou danken
jij/je zou danken
hij/zij/het/u zou danken
wij/we zouden danken
jullie zouden danken
zij/ze zouden danken
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou hebben gedankt
jij/je zou hebben gedankt
hij/zij/het/u zou hebben gedankt
wij/we zouden hebben gedankt
jullie zouden hebben gedankt
zij/ze zouden hebben gedankt
gebiedende wijsimperative
jij/je dank
hij/zij/het/u dankt u
wij/we laten we danken
jullie dank
tegenwoordig deelwoord: dankend
voltooid deelwoord: gedankt