Dutch Conjugations - DICHTGAAN Hidden OG Image
  polytripper

  


dichtgaan
   
- to close (become shut)

strong (sterk) separable aux: zijn ging dicht — dichtgegaan



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
ga dicht
ging dicht
ben dichtgegaan
jij/je
gaat dicht
ging dicht
bent dichtgegaan
hij/zij/het/u
gaat dicht
ging dicht
is dichtgegaan
wij/we
gaan dicht
gingen dicht
zijn dichtgegaan
jullie
gaan dicht
gingen dicht
zijn dichtgegaan
zij/ze
gaan dicht
gingen dicht
zijn dichtgegaan

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
was dichtgegaan
zal dichtgaan
zal zijn dichtgegaan
jij/je
was dichtgegaan
zult dichtgaan
zult zijn dichtgegaan
hij/zij/het/u
was dichtgegaan
zal dichtgaan
zal zijn dichtgegaan
wij/we
waren dichtgegaan
zullen dichtgaan
zullen zijn dichtgegaan
jullie
waren dichtgegaan
zullen dichtgaan
zullen zijn dichtgegaan
zij/ze
waren dichtgegaan
zullen dichtgaan
zullen zijn dichtgegaan

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou dichtgaan
zou zijn dichtgegaan
--
jij/je
zou dichtgaan
zou zijn dichtgegaan
ga dicht
hij/zij/het/u
zou dichtgaan
zou zijn dichtgegaan
gaat dicht
wij/we
zouden dichtgaan
zouden zijn dichtgegaan
laten we dichtgaan
jullie
zouden dichtgaan
zouden zijn dichtgegaan
ga dicht
zij/ze
zouden dichtgaan
zouden zijn dichtgegaan
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik ga dicht

jij/je gaat dicht

hij/zij/het/u gaat dicht

wij/we gaan dicht

jullie gaan dicht

zij/ze gaan dicht


onvoltooid verleden tijdpast

ik ging dicht

jij/je ging dicht

hij/zij/het/u ging dicht

wij/we gingen dicht

jullie gingen dicht

zij/ze gingen dicht


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik ben dichtgegaan

jij/je bent dichtgegaan

hij/zij/het/u is dichtgegaan

wij/we zijn dichtgegaan

jullie zijn dichtgegaan

zij/ze zijn dichtgegaan


voltooid verleden tijdpast perfect

ik was dichtgegaan

jij/je was dichtgegaan

hij/zij/het/u was dichtgegaan

wij/we waren dichtgegaan

jullie waren dichtgegaan

zij/ze waren dichtgegaan


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal dichtgaan

jij/je zult dichtgaan

hij/zij/het/u zal dichtgaan

wij/we zullen dichtgaan

jullie zullen dichtgaan

zij/ze zullen dichtgaan


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal zijn dichtgegaan

jij/je zult zijn dichtgegaan

hij/zij/het/u zal zijn dichtgegaan

wij/we zullen zijn dichtgegaan

jullie zullen zijn dichtgegaan

zij/ze zullen zijn dichtgegaan


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou dichtgaan

jij/je zou dichtgaan

hij/zij/het/u zou dichtgaan

wij/we zouden dichtgaan

jullie zouden dichtgaan

zij/ze zouden dichtgaan


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou zijn dichtgegaan

jij/je zou zijn dichtgegaan

hij/zij/het/u zou zijn dichtgegaan

wij/we zouden zijn dichtgegaan

jullie zouden zijn dichtgegaan

zij/ze zouden zijn dichtgegaan


gebiedende wijsimperative

jij/je ga dicht

hij/zij/het/u gaat dicht

wij/we laten we dichtgaan

jullie ga dicht



tegenwoordig deelwoord: dichtgaand

voltooid deelwoord: dichtgegaan