onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik ga dicht
jij/je gaat dicht
hij/zij/het/u gaat dicht
wij/we gaan dicht
jullie gaan dicht
zij/ze gaan dicht
onvoltooid verleden tijdpast
ik ging dicht
jij/je ging dicht
hij/zij/het/u ging dicht
wij/we gingen dicht
jullie gingen dicht
zij/ze gingen dicht
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik ben dichtgegaan
jij/je bent dichtgegaan
hij/zij/het/u is dichtgegaan
wij/we zijn dichtgegaan
jullie zijn dichtgegaan
zij/ze zijn dichtgegaan
voltooid verleden tijdpast perfect
ik was dichtgegaan
jij/je was dichtgegaan
hij/zij/het/u was dichtgegaan
wij/we waren dichtgegaan
jullie waren dichtgegaan
zij/ze waren dichtgegaan
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal dichtgaan
jij/je zult dichtgaan
hij/zij/het/u zal dichtgaan
wij/we zullen dichtgaan
jullie zullen dichtgaan
zij/ze zullen dichtgaan
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal zijn dichtgegaan
jij/je zult zijn dichtgegaan
hij/zij/het/u zal zijn dichtgegaan
wij/we zullen zijn dichtgegaan
jullie zullen zijn dichtgegaan
zij/ze zullen zijn dichtgegaan
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou dichtgaan
jij/je zou dichtgaan
hij/zij/het/u zou dichtgaan
wij/we zouden dichtgaan
jullie zouden dichtgaan
zij/ze zouden dichtgaan
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou zijn dichtgegaan
jij/je zou zijn dichtgegaan
hij/zij/het/u zou zijn dichtgegaan
wij/we zouden zijn dichtgegaan
jullie zouden zijn dichtgegaan
zij/ze zouden zijn dichtgegaan
gebiedende wijsimperative
jij/je ga dicht
hij/zij/het/u gaat dicht
wij/we laten we dichtgaan
jullie ga dicht
tegenwoordig deelwoord: dichtgaand
voltooid deelwoord: dichtgegaan