Dutch Conjugations - DICHTKNOPEN Hidden OG Image
  polytripper

  


dichtknopen
   
- to button up

weak (zwak) regular separable aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
knoop dicht
knoopte dicht
heb dichtgeknoopt
jij/je
knoopt dicht
knoopte dicht
hebt dichtgeknoopt
hij/zij/het/u
knoopt dicht
knoopte dicht
heeft dichtgeknoopt
wij/we
knopen dicht
knoopten dicht
hebben dichtgeknoopt
jullie
knopen dicht
knoopten dicht
hebben dichtgeknoopt
zij/ze
knopen dicht
knoopten dicht
hebben dichtgeknoopt

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had dichtgeknoopt
zal dichtknopen
zal hebben dichtgeknoopt
jij/je
had dichtgeknoopt
zult dichtknopen
zult hebben dichtgeknoopt
hij/zij/het/u
had dichtgeknoopt
zal dichtknopen
zal hebben dichtgeknoopt
wij/we
hadden dichtgeknoopt
zullen dichtknopen
zullen hebben dichtgeknoopt
jullie
hadden dichtgeknoopt
zullen dichtknopen
zullen hebben dichtgeknoopt
zij/ze
hadden dichtgeknoopt
zullen dichtknopen
zullen hebben dichtgeknoopt

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou dichtknopen
zou hebben dichtgeknoopt
--
jij/je
zou dichtknopen
zou hebben dichtgeknoopt
knoop dicht
hij/zij/het/u
zou dichtknopen
zou hebben dichtgeknoopt
knoopt dicht
wij/we
zouden dichtknopen
zouden hebben dichtgeknoopt
laten we dichtknopen
jullie
zouden dichtknopen
zouden hebben dichtgeknoopt
knoop dicht
zij/ze
zouden dichtknopen
zouden hebben dichtgeknoopt
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik knoop dicht

jij/je knoopt dicht

hij/zij/het/u knoopt dicht

wij/we knopen dicht

jullie knopen dicht

zij/ze knopen dicht


onvoltooid verleden tijdpast

ik knoopte dicht

jij/je knoopte dicht

hij/zij/het/u knoopte dicht

wij/we knoopten dicht

jullie knoopten dicht

zij/ze knoopten dicht


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb dichtgeknoopt

jij/je hebt dichtgeknoopt

hij/zij/het/u heeft dichtgeknoopt

wij/we hebben dichtgeknoopt

jullie hebben dichtgeknoopt

zij/ze hebben dichtgeknoopt


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had dichtgeknoopt

jij/je had dichtgeknoopt

hij/zij/het/u had dichtgeknoopt

wij/we hadden dichtgeknoopt

jullie hadden dichtgeknoopt

zij/ze hadden dichtgeknoopt


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal dichtknopen

jij/je zult dichtknopen

hij/zij/het/u zal dichtknopen

wij/we zullen dichtknopen

jullie zullen dichtknopen

zij/ze zullen dichtknopen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben dichtgeknoopt

jij/je zult hebben dichtgeknoopt

hij/zij/het/u zal hebben dichtgeknoopt

wij/we zullen hebben dichtgeknoopt

jullie zullen hebben dichtgeknoopt

zij/ze zullen hebben dichtgeknoopt


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou dichtknopen

jij/je zou dichtknopen

hij/zij/het/u zou dichtknopen

wij/we zouden dichtknopen

jullie zouden dichtknopen

zij/ze zouden dichtknopen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben dichtgeknoopt

jij/je zou hebben dichtgeknoopt

hij/zij/het/u zou hebben dichtgeknoopt

wij/we zouden hebben dichtgeknoopt

jullie zouden hebben dichtgeknoopt

zij/ze zouden hebben dichtgeknoopt


gebiedende wijsimperative

jij/je knoop dicht

hij/zij/het/u knoopt dicht

wij/we laten we dichtknopen

jullie knoop dicht



tegenwoordig deelwoord: dichtknopend

voltooid deelwoord: dichtgeknoopt


Example Sentences


Onvoltooid tegenwoordige tijdPresent:

Ik knoop mijn jas dicht als het waait.

I button up my coat when it's windy.


Onvoltooid toekomende tijdFuture:

Ik zal mijn jas dichtknopen als het kouder wordt.

I will button up my coat when it gets colder.


Gebiedende wijsImperative:

Knoop je jas dicht.

Button up your coat.