onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik doneer
jij/je doneert
hij/zij/het/u doneert
wij/we doneren
jullie doneren
zij/ze doneren
onvoltooid verleden tijdpast
ik doneerde
jij/je doneerde
hij/zij/het/u doneerde
wij/we doneerden
jullie doneerden
zij/ze doneerden
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik heb gedoneerd
jij/je hebt gedoneerd
hij/zij/het/u heeft gedoneerd
wij/we hebben gedoneerd
jullie hebben gedoneerd
zij/ze hebben gedoneerd
voltooid verleden tijdpast perfect
ik had gedoneerd
jij/je had gedoneerd
hij/zij/het/u had gedoneerd
wij/we hadden gedoneerd
jullie hadden gedoneerd
zij/ze hadden gedoneerd
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal doneren
jij/je zult doneren
hij/zij/het/u zal doneren
wij/we zullen doneren
jullie zullen doneren
zij/ze zullen doneren
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal hebben gedoneerd
jij/je zult hebben gedoneerd
hij/zij/het/u zal hebben gedoneerd
wij/we zullen hebben gedoneerd
jullie zullen hebben gedoneerd
zij/ze zullen hebben gedoneerd
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou doneren
jij/je zou doneren
hij/zij/het/u zou doneren
wij/we zouden doneren
jullie zouden doneren
zij/ze zouden doneren
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou hebben gedoneerd
jij/je zou hebben gedoneerd
hij/zij/het/u zou hebben gedoneerd
wij/we zouden hebben gedoneerd
jullie zouden hebben gedoneerd
zij/ze zouden hebben gedoneerd
gebiedende wijsimperative
jij/je doneer
hij/zij/het/u doneert u
wij/we laten we doneren
jullie doneer
tegenwoordig deelwoord: donerend
voltooid deelwoord: gedoneerd