Dutch Conjugations - DONEREN Hidden OG Image
  polytripper

  


doneren
   
- to donate

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
doneer
doneerde
heb gedoneerd
jij/je
doneert
doneerde
hebt gedoneerd
hij/zij/het/u
doneert
doneerde
heeft gedoneerd
wij/we
doneren
doneerden
hebben gedoneerd
jullie
doneren
doneerden
hebben gedoneerd
zij/ze
doneren
doneerden
hebben gedoneerd

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had gedoneerd
zal doneren
zal hebben gedoneerd
jij/je
had gedoneerd
zult doneren
zult hebben gedoneerd
hij/zij/het/u
had gedoneerd
zal doneren
zal hebben gedoneerd
wij/we
hadden gedoneerd
zullen doneren
zullen hebben gedoneerd
jullie
hadden gedoneerd
zullen doneren
zullen hebben gedoneerd
zij/ze
hadden gedoneerd
zullen doneren
zullen hebben gedoneerd

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou doneren
zou hebben gedoneerd
--
jij/je
zou doneren
zou hebben gedoneerd
doneer
hij/zij/het/u
zou doneren
zou hebben gedoneerd
doneert u
wij/we
zouden doneren
zouden hebben gedoneerd
laten we doneren
jullie
zouden doneren
zouden hebben gedoneerd
doneer
zij/ze
zouden doneren
zouden hebben gedoneerd
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik doneer

jij/je doneert

hij/zij/het/u doneert

wij/we doneren

jullie doneren

zij/ze doneren


onvoltooid verleden tijdpast

ik doneerde

jij/je doneerde

hij/zij/het/u doneerde

wij/we doneerden

jullie doneerden

zij/ze doneerden


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb gedoneerd

jij/je hebt gedoneerd

hij/zij/het/u heeft gedoneerd

wij/we hebben gedoneerd

jullie hebben gedoneerd

zij/ze hebben gedoneerd


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had gedoneerd

jij/je had gedoneerd

hij/zij/het/u had gedoneerd

wij/we hadden gedoneerd

jullie hadden gedoneerd

zij/ze hadden gedoneerd


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal doneren

jij/je zult doneren

hij/zij/het/u zal doneren

wij/we zullen doneren

jullie zullen doneren

zij/ze zullen doneren


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben gedoneerd

jij/je zult hebben gedoneerd

hij/zij/het/u zal hebben gedoneerd

wij/we zullen hebben gedoneerd

jullie zullen hebben gedoneerd

zij/ze zullen hebben gedoneerd


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou doneren

jij/je zou doneren

hij/zij/het/u zou doneren

wij/we zouden doneren

jullie zouden doneren

zij/ze zouden doneren


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben gedoneerd

jij/je zou hebben gedoneerd

hij/zij/het/u zou hebben gedoneerd

wij/we zouden hebben gedoneerd

jullie zouden hebben gedoneerd

zij/ze zouden hebben gedoneerd


gebiedende wijsimperative

jij/je doneer

hij/zij/het/u doneert u

wij/we laten we doneren

jullie doneer



tegenwoordig deelwoord: donerend

voltooid deelwoord: gedoneerd