Dutch Conjugations - DOORHEBBEN Hidden OG Image
  polytripper

  


doorhebben
   
- to cotton on/realize

strong (sterk) separable aux: hebben had door — doorgehad



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
heb door
had door
heb doorgehad
jij/je
hebt door
had door
hebt doorgehad
hij/zij/het/u
heeft door
had door
heeft doorgehad
wij/we
hebben door
hadden door
hebben doorgehad
jullie
hebben door
hadden door
hebben doorgehad
zij/ze
hebben door
hadden door
hebben doorgehad

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had doorgehad
zal doorhebben
zal hebben doorgehad
jij/je
had doorgehad
zult doorhebben
zult hebben doorgehad
hij/zij/het/u
had doorgehad
zal doorhebben
zal hebben doorgehad
wij/we
hadden doorgehad
zullen doorhebben
zullen hebben doorgehad
jullie
hadden doorgehad
zullen doorhebben
zullen hebben doorgehad
zij/ze
hadden doorgehad
zullen doorhebben
zullen hebben doorgehad

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou doorhebben
zou hebben doorgehad
--
jij/je
zou doorhebben
zou hebben doorgehad
heb door
hij/zij/het/u
zou doorhebben
zou hebben doorgehad
hebt door
wij/we
zouden doorhebben
zouden hebben doorgehad
laten we doorhebben
jullie
zouden doorhebben
zouden hebben doorgehad
heb door
zij/ze
zouden doorhebben
zouden hebben doorgehad
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik heb door

jij/je hebt door

hij/zij/het/u heeft door

wij/we hebben door

jullie hebben door

zij/ze hebben door


onvoltooid verleden tijdpast

ik had door

jij/je had door

hij/zij/het/u had door

wij/we hadden door

jullie hadden door

zij/ze hadden door


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb doorgehad

jij/je hebt doorgehad

hij/zij/het/u heeft doorgehad

wij/we hebben doorgehad

jullie hebben doorgehad

zij/ze hebben doorgehad


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had doorgehad

jij/je had doorgehad

hij/zij/het/u had doorgehad

wij/we hadden doorgehad

jullie hadden doorgehad

zij/ze hadden doorgehad


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal doorhebben

jij/je zult doorhebben

hij/zij/het/u zal doorhebben

wij/we zullen doorhebben

jullie zullen doorhebben

zij/ze zullen doorhebben


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben doorgehad

jij/je zult hebben doorgehad

hij/zij/het/u zal hebben doorgehad

wij/we zullen hebben doorgehad

jullie zullen hebben doorgehad

zij/ze zullen hebben doorgehad


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou doorhebben

jij/je zou doorhebben

hij/zij/het/u zou doorhebben

wij/we zouden doorhebben

jullie zouden doorhebben

zij/ze zouden doorhebben


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben doorgehad

jij/je zou hebben doorgehad

hij/zij/het/u zou hebben doorgehad

wij/we zouden hebben doorgehad

jullie zouden hebben doorgehad

zij/ze zouden hebben doorgehad


gebiedende wijsimperative

jij/je heb door

hij/zij/het/u hebt door

wij/we laten we doorhebben

jullie heb door



tegenwoordig deelwoord: doorhebbend

voltooid deelwoord: doorgehad