Dutch Conjugations - DOVEN Hidden OG Image
  polytripper

  


doven
   
- to extinguish (a light)

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
doof
doofde
heb gedoofd
jij/je
dooft
doofde
hebt gedoofd
hij/zij/het/u
dooft
doofde
heeft gedoofd
wij/we
doven
doofden
hebben gedoofd
jullie
doven
doofden
hebben gedoofd
zij/ze
doven
doofden
hebben gedoofd

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had gedoofd
zal doven
zal hebben gedoofd
jij/je
had gedoofd
zult doven
zult hebben gedoofd
hij/zij/het/u
had gedoofd
zal doven
zal hebben gedoofd
wij/we
hadden gedoofd
zullen doven
zullen hebben gedoofd
jullie
hadden gedoofd
zullen doven
zullen hebben gedoofd
zij/ze
hadden gedoofd
zullen doven
zullen hebben gedoofd

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou doven
zou hebben gedoofd
--
jij/je
zou doven
zou hebben gedoofd
doof
hij/zij/het/u
zou doven
zou hebben gedoofd
dooft u
wij/we
zouden doven
zouden hebben gedoofd
laten we doven
jullie
zouden doven
zouden hebben gedoofd
doof
zij/ze
zouden doven
zouden hebben gedoofd
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik doof

jij/je dooft

hij/zij/het/u dooft

wij/we doven

jullie doven

zij/ze doven


onvoltooid verleden tijdpast

ik doofde

jij/je doofde

hij/zij/het/u doofde

wij/we doofden

jullie doofden

zij/ze doofden


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb gedoofd

jij/je hebt gedoofd

hij/zij/het/u heeft gedoofd

wij/we hebben gedoofd

jullie hebben gedoofd

zij/ze hebben gedoofd


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had gedoofd

jij/je had gedoofd

hij/zij/het/u had gedoofd

wij/we hadden gedoofd

jullie hadden gedoofd

zij/ze hadden gedoofd


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal doven

jij/je zult doven

hij/zij/het/u zal doven

wij/we zullen doven

jullie zullen doven

zij/ze zullen doven


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben gedoofd

jij/je zult hebben gedoofd

hij/zij/het/u zal hebben gedoofd

wij/we zullen hebben gedoofd

jullie zullen hebben gedoofd

zij/ze zullen hebben gedoofd


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou doven

jij/je zou doven

hij/zij/het/u zou doven

wij/we zouden doven

jullie zouden doven

zij/ze zouden doven


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben gedoofd

jij/je zou hebben gedoofd

hij/zij/het/u zou hebben gedoofd

wij/we zouden hebben gedoofd

jullie zouden hebben gedoofd

zij/ze zouden hebben gedoofd


gebiedende wijsimperative

jij/je doof

hij/zij/het/u dooft u

wij/we laten we doven

jullie doof



tegenwoordig deelwoord: dovend

voltooid deelwoord: gedoofd