Dutch Conjugations - DRINGEN Hidden OG Image
  polytripper

  


dringen
   
- to press/urge

strong (sterk) aux: hebben drong — gedrongen



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
dring
drong
heb gedrongen
jij/je
dringt
drong
hebt gedrongen
hij/zij/het/u
dringt
drong
heeft gedrongen
wij/we
dringen
drongen
hebben gedrongen
jullie
dringen
drongen
hebben gedrongen
zij/ze
dringen
drongen
hebben gedrongen

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had gedrongen
zal dringen
zal hebben gedrongen
jij/je
had gedrongen
zult dringen
zult hebben gedrongen
hij/zij/het/u
had gedrongen
zal dringen
zal hebben gedrongen
wij/we
hadden gedrongen
zullen dringen
zullen hebben gedrongen
jullie
hadden gedrongen
zullen dringen
zullen hebben gedrongen
zij/ze
hadden gedrongen
zullen dringen
zullen hebben gedrongen

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou dringen
zou hebben gedrongen
--
jij/je
zou dringen
zou hebben gedrongen
dring
hij/zij/het/u
zou dringen
zou hebben gedrongen
dringt
wij/we
zouden dringen
zouden hebben gedrongen
laten we dringen
jullie
zouden dringen
zouden hebben gedrongen
dring
zij/ze
zouden dringen
zouden hebben gedrongen
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik dring

jij/je dringt

hij/zij/het/u dringt

wij/we dringen

jullie dringen

zij/ze dringen


onvoltooid verleden tijdpast

ik drong

jij/je drong

hij/zij/het/u drong

wij/we drongen

jullie drongen

zij/ze drongen


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb gedrongen

jij/je hebt gedrongen

hij/zij/het/u heeft gedrongen

wij/we hebben gedrongen

jullie hebben gedrongen

zij/ze hebben gedrongen


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had gedrongen

jij/je had gedrongen

hij/zij/het/u had gedrongen

wij/we hadden gedrongen

jullie hadden gedrongen

zij/ze hadden gedrongen


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal dringen

jij/je zult dringen

hij/zij/het/u zal dringen

wij/we zullen dringen

jullie zullen dringen

zij/ze zullen dringen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben gedrongen

jij/je zult hebben gedrongen

hij/zij/het/u zal hebben gedrongen

wij/we zullen hebben gedrongen

jullie zullen hebben gedrongen

zij/ze zullen hebben gedrongen


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou dringen

jij/je zou dringen

hij/zij/het/u zou dringen

wij/we zouden dringen

jullie zouden dringen

zij/ze zouden dringen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben gedrongen

jij/je zou hebben gedrongen

hij/zij/het/u zou hebben gedrongen

wij/we zouden hebben gedrongen

jullie zouden hebben gedrongen

zij/ze zouden hebben gedrongen


gebiedende wijsimperative

jij/je dring

hij/zij/het/u dringt

wij/we laten we dringen

jullie dring



tegenwoordig deelwoord: dringend

voltooid deelwoord: gedrongen