onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik droog
jij/je droogt
hij/zij/het/u droogt
wij/we drogen
jullie drogen
zij/ze drogen
onvoltooid verleden tijdpast
ik droogde
jij/je droogde
hij/zij/het/u droogde
wij/we droogden
jullie droogden
zij/ze droogden
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik heb gedroogd
jij/je hebt gedroogd
hij/zij/het/u heeft gedroogd
wij/we hebben gedroogd
jullie hebben gedroogd
zij/ze hebben gedroogd
voltooid verleden tijdpast perfect
ik had gedroogd
jij/je had gedroogd
hij/zij/het/u had gedroogd
wij/we hadden gedroogd
jullie hadden gedroogd
zij/ze hadden gedroogd
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal drogen
jij/je zult drogen
hij/zij/het/u zal drogen
wij/we zullen drogen
jullie zullen drogen
zij/ze zullen drogen
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal hebben gedroogd
jij/je zult hebben gedroogd
hij/zij/het/u zal hebben gedroogd
wij/we zullen hebben gedroogd
jullie zullen hebben gedroogd
zij/ze zullen hebben gedroogd
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou drogen
jij/je zou drogen
hij/zij/het/u zou drogen
wij/we zouden drogen
jullie zouden drogen
zij/ze zouden drogen
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou hebben gedroogd
jij/je zou hebben gedroogd
hij/zij/het/u zou hebben gedroogd
wij/we zouden hebben gedroogd
jullie zouden hebben gedroogd
zij/ze zouden hebben gedroogd
gebiedende wijsimperative
jij/je droog
hij/zij/het/u droogt u
wij/we laten we drogen
jullie droog
tegenwoordig deelwoord: drogend
voltooid deelwoord: gedroogd
Onvoltooid tegenwoordige tijdPresent:
De kleren drogen snel in de zon.
The clothes dry quickly in the sun.
De zon droogt de grond in de zomer.
The sun dries the ground in summer.
Onvoltooid verleden tijdPast:
De vloer droogde langzaam.
The floor dried slowly.
Voltooid verleden toekomende tijdConditional perfect:
De verf zou inmiddels zijn gedroogd, maar het bleef vochtig.
The paint would have dried by now, but it stayed humid.