onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik druk
jij/je drukt
hij/zij/het/u drukt
wij/we drukken
jullie drukken
zij/ze drukken
onvoltooid verleden tijdpast
ik drukte
jij/je drukte
hij/zij/het/u drukte
wij/we drukten
jullie drukten
zij/ze drukten
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik heb gedrukt
jij/je hebt gedrukt
hij/zij/het/u heeft gedrukt
wij/we hebben gedrukt
jullie hebben gedrukt
zij/ze hebben gedrukt
voltooid verleden tijdpast perfect
ik had gedrukt
jij/je had gedrukt
hij/zij/het/u had gedrukt
wij/we hadden gedrukt
jullie hadden gedrukt
zij/ze hadden gedrukt
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal drukken
jij/je zult drukken
hij/zij/het/u zal drukken
wij/we zullen drukken
jullie zullen drukken
zij/ze zullen drukken
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal hebben gedrukt
jij/je zult hebben gedrukt
hij/zij/het/u zal hebben gedrukt
wij/we zullen hebben gedrukt
jullie zullen hebben gedrukt
zij/ze zullen hebben gedrukt
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou drukken
jij/je zou drukken
hij/zij/het/u zou drukken
wij/we zouden drukken
jullie zouden drukken
zij/ze zouden drukken
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou hebben gedrukt
jij/je zou hebben gedrukt
hij/zij/het/u zou hebben gedrukt
wij/we zouden hebben gedrukt
jullie zouden hebben gedrukt
zij/ze zouden hebben gedrukt
gebiedende wijsimperative
jij/je druk
hij/zij/het/u drukt u
wij/we laten we drukken
jullie druk
tegenwoordig deelwoord: drukkend
voltooid deelwoord: gedrukt
Onvoltooid tegenwoordige tijdPresent:
Hij drukt op de knop.
He presses the button.
Onvoltooid verleden tijdPast:
De drukker drukte gisteren de flyers.
The print shop printed the flyers yesterday.
Voltooid verleden toekomende tijdConditional perfect:
De uitgever zou het boek hebben gedrukt, maar de deadline werd niet gehaald.
The publisher would have printed the book, but the deadline wasn't met.