Dutch Conjugations - DWEILEN Hidden OG Image
  polytripper

  


dweilen
   
- to mop

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
dweil
dweilde
heb gedweild
jij/je
dweilt
dweilde
hebt gedweild
hij/zij/het/u
dweilt
dweilde
heeft gedweild
wij/we
dweilen
dweilden
hebben gedweild
jullie
dweilen
dweilden
hebben gedweild
zij/ze
dweilen
dweilden
hebben gedweild

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had gedweild
zal dweilen
zal hebben gedweild
jij/je
had gedweild
zult dweilen
zult hebben gedweild
hij/zij/het/u
had gedweild
zal dweilen
zal hebben gedweild
wij/we
hadden gedweild
zullen dweilen
zullen hebben gedweild
jullie
hadden gedweild
zullen dweilen
zullen hebben gedweild
zij/ze
hadden gedweild
zullen dweilen
zullen hebben gedweild

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou dweilen
zou hebben gedweild
--
jij/je
zou dweilen
zou hebben gedweild
dweil
hij/zij/het/u
zou dweilen
zou hebben gedweild
dweilt u
wij/we
zouden dweilen
zouden hebben gedweild
laten we dweilen
jullie
zouden dweilen
zouden hebben gedweild
dweil
zij/ze
zouden dweilen
zouden hebben gedweild
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik dweil

jij/je dweilt

hij/zij/het/u dweilt

wij/we dweilen

jullie dweilen

zij/ze dweilen


onvoltooid verleden tijdpast

ik dweilde

jij/je dweilde

hij/zij/het/u dweilde

wij/we dweilden

jullie dweilden

zij/ze dweilden


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb gedweild

jij/je hebt gedweild

hij/zij/het/u heeft gedweild

wij/we hebben gedweild

jullie hebben gedweild

zij/ze hebben gedweild


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had gedweild

jij/je had gedweild

hij/zij/het/u had gedweild

wij/we hadden gedweild

jullie hadden gedweild

zij/ze hadden gedweild


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal dweilen

jij/je zult dweilen

hij/zij/het/u zal dweilen

wij/we zullen dweilen

jullie zullen dweilen

zij/ze zullen dweilen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben gedweild

jij/je zult hebben gedweild

hij/zij/het/u zal hebben gedweild

wij/we zullen hebben gedweild

jullie zullen hebben gedweild

zij/ze zullen hebben gedweild


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou dweilen

jij/je zou dweilen

hij/zij/het/u zou dweilen

wij/we zouden dweilen

jullie zouden dweilen

zij/ze zouden dweilen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben gedweild

jij/je zou hebben gedweild

hij/zij/het/u zou hebben gedweild

wij/we zouden hebben gedweild

jullie zouden hebben gedweild

zij/ze zouden hebben gedweild


gebiedende wijsimperative

jij/je dweil

hij/zij/het/u dweilt u

wij/we laten we dweilen

jullie dweil



tegenwoordig deelwoord: dweilend

voltooid deelwoord: gedweild