onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik dwing
jij/je dwingt
hij/zij/het/u dwingt
wij/we dwingen
jullie dwingen
zij/ze dwingen
onvoltooid verleden tijdpast
ik dwong
jij/je dwong
hij/zij/het/u dwong
wij/we dwongen
jullie dwongen
zij/ze dwongen
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik heb gedwongen
jij/je hebt gedwongen
hij/zij/het/u heeft gedwongen
wij/we hebben gedwongen
jullie hebben gedwongen
zij/ze hebben gedwongen
voltooid verleden tijdpast perfect
ik had gedwongen
jij/je had gedwongen
hij/zij/het/u had gedwongen
wij/we hadden gedwongen
jullie hadden gedwongen
zij/ze hadden gedwongen
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal dwingen
jij/je zult dwingen
hij/zij/het/u zal dwingen
wij/we zullen dwingen
jullie zullen dwingen
zij/ze zullen dwingen
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal hebben gedwongen
jij/je zult hebben gedwongen
hij/zij/het/u zal hebben gedwongen
wij/we zullen hebben gedwongen
jullie zullen hebben gedwongen
zij/ze zullen hebben gedwongen
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou dwingen
jij/je zou dwingen
hij/zij/het/u zou dwingen
wij/we zouden dwingen
jullie zouden dwingen
zij/ze zouden dwingen
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou hebben gedwongen
jij/je zou hebben gedwongen
hij/zij/het/u zou hebben gedwongen
wij/we zouden hebben gedwongen
jullie zouden hebben gedwongen
zij/ze zouden hebben gedwongen
gebiedende wijsimperative
jij/je dwing
hij/zij/het/u dwingt
wij/we laten we dwingen
jullie dwing
tegenwoordig deelwoord: dwingend
voltooid deelwoord: gedwongen
Onvoltooid tegenwoordige tijdPresent:
Ik dwing me om door te gaan.
I force myself to keep going.
De coach dwingt het team harder te trainen.
The coach forces the team to train harder.
Onvoltooid verleden tijdPast:
Zij dwong zich tot stilte.
She forced herself to be silent.
Voltooid verleden toekomende tijdConditional perfect:
Ik zou me hebben gedwongen te blijven, maar ik was ziek.
I would have forced myself to stay, but I was ill.