Dutch Conjugations - EISEN Hidden OG Image
  polytripper

  


eisen
   
- to demand

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
eis
eiste
heb geëist
jij/je
eist
eiste
hebt geëist
hij/zij/het/u
eist
eiste
heeft geëist
wij/we
eisen
eisten
hebben geëist
jullie
eisen
eisten
hebben geëist
zij/ze
eisen
eisten
hebben geëist

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had geëist
zal eisen
zal hebben geëist
jij/je
had geëist
zult eisen
zult hebben geëist
hij/zij/het/u
had geëist
zal eisen
zal hebben geëist
wij/we
hadden geëist
zullen eisen
zullen hebben geëist
jullie
hadden geëist
zullen eisen
zullen hebben geëist
zij/ze
hadden geëist
zullen eisen
zullen hebben geëist

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou eisen
zou hebben geëist
--
jij/je
zou eisen
zou hebben geëist
eis
hij/zij/het/u
zou eisen
zou hebben geëist
eist u
wij/we
zouden eisen
zouden hebben geëist
laten we eisen
jullie
zouden eisen
zouden hebben geëist
eis
zij/ze
zouden eisen
zouden hebben geëist
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik eis

jij/je eist

hij/zij/het/u eist

wij/we eisen

jullie eisen

zij/ze eisen


onvoltooid verleden tijdpast

ik eiste

jij/je eiste

hij/zij/het/u eiste

wij/we eisten

jullie eisten

zij/ze eisten


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb geëist

jij/je hebt geëist

hij/zij/het/u heeft geëist

wij/we hebben geëist

jullie hebben geëist

zij/ze hebben geëist


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had geëist

jij/je had geëist

hij/zij/het/u had geëist

wij/we hadden geëist

jullie hadden geëist

zij/ze hadden geëist


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal eisen

jij/je zult eisen

hij/zij/het/u zal eisen

wij/we zullen eisen

jullie zullen eisen

zij/ze zullen eisen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben geëist

jij/je zult hebben geëist

hij/zij/het/u zal hebben geëist

wij/we zullen hebben geëist

jullie zullen hebben geëist

zij/ze zullen hebben geëist


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou eisen

jij/je zou eisen

hij/zij/het/u zou eisen

wij/we zouden eisen

jullie zouden eisen

zij/ze zouden eisen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben geëist

jij/je zou hebben geëist

hij/zij/het/u zou hebben geëist

wij/we zouden hebben geëist

jullie zouden hebben geëist

zij/ze zouden hebben geëist


gebiedende wijsimperative

jij/je eis

hij/zij/het/u eist u

wij/we laten we eisen

jullie eis



tegenwoordig deelwoord: eisend

voltooid deelwoord: geëist