Dutch Conjugations - EREN Hidden OG Image
  polytripper

  


eren
   
- to honor

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
eer
eerde
heb geëerd
jij/je
eert
eerde
hebt geëerd
hij/zij/het/u
eert
eerde
heeft geëerd
wij/we
eren
eerden
hebben geëerd
jullie
eren
eerden
hebben geëerd
zij/ze
eren
eerden
hebben geëerd

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had geëerd
zal eren
zal hebben geëerd
jij/je
had geëerd
zult eren
zult hebben geëerd
hij/zij/het/u
had geëerd
zal eren
zal hebben geëerd
wij/we
hadden geëerd
zullen eren
zullen hebben geëerd
jullie
hadden geëerd
zullen eren
zullen hebben geëerd
zij/ze
hadden geëerd
zullen eren
zullen hebben geëerd

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou eren
zou hebben geëerd
--
jij/je
zou eren
zou hebben geëerd
eer
hij/zij/het/u
zou eren
zou hebben geëerd
eert u
wij/we
zouden eren
zouden hebben geëerd
laten we eren
jullie
zouden eren
zouden hebben geëerd
eer
zij/ze
zouden eren
zouden hebben geëerd
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik eer

jij/je eert

hij/zij/het/u eert

wij/we eren

jullie eren

zij/ze eren


onvoltooid verleden tijdpast

ik eerde

jij/je eerde

hij/zij/het/u eerde

wij/we eerden

jullie eerden

zij/ze eerden


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb geëerd

jij/je hebt geëerd

hij/zij/het/u heeft geëerd

wij/we hebben geëerd

jullie hebben geëerd

zij/ze hebben geëerd


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had geëerd

jij/je had geëerd

hij/zij/het/u had geëerd

wij/we hadden geëerd

jullie hadden geëerd

zij/ze hadden geëerd


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal eren

jij/je zult eren

hij/zij/het/u zal eren

wij/we zullen eren

jullie zullen eren

zij/ze zullen eren


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben geëerd

jij/je zult hebben geëerd

hij/zij/het/u zal hebben geëerd

wij/we zullen hebben geëerd

jullie zullen hebben geëerd

zij/ze zullen hebben geëerd


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou eren

jij/je zou eren

hij/zij/het/u zou eren

wij/we zouden eren

jullie zouden eren

zij/ze zouden eren


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben geëerd

jij/je zou hebben geëerd

hij/zij/het/u zou hebben geëerd

wij/we zouden hebben geëerd

jullie zouden hebben geëerd

zij/ze zouden hebben geëerd


gebiedende wijsimperative

jij/je eer

hij/zij/het/u eert u

wij/we laten we eren

jullie eer



tegenwoordig deelwoord: erend

voltooid deelwoord: geëerd