onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik erken
jij/je erkent
hij/zij/het/u erkent
wij/we erkennen
jullie erkennen
zij/ze erkennen
onvoltooid verleden tijdpast
ik erkende
jij/je erkende
hij/zij/het/u erkende
wij/we erkenden
jullie erkenden
zij/ze erkenden
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik heb erkend
jij/je hebt erkend
hij/zij/het/u heeft erkend
wij/we hebben erkend
jullie hebben erkend
zij/ze hebben erkend
voltooid verleden tijdpast perfect
ik had erkend
jij/je had erkend
hij/zij/het/u had erkend
wij/we hadden erkend
jullie hadden erkend
zij/ze hadden erkend
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal erkennen
jij/je zult erkennen
hij/zij/het/u zal erkennen
wij/we zullen erkennen
jullie zullen erkennen
zij/ze zullen erkennen
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal hebben erkend
jij/je zult hebben erkend
hij/zij/het/u zal hebben erkend
wij/we zullen hebben erkend
jullie zullen hebben erkend
zij/ze zullen hebben erkend
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou erkennen
jij/je zou erkennen
hij/zij/het/u zou erkennen
wij/we zouden erkennen
jullie zouden erkennen
zij/ze zouden erkennen
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou hebben erkend
jij/je zou hebben erkend
hij/zij/het/u zou hebben erkend
wij/we zouden hebben erkend
jullie zouden hebben erkend
zij/ze zouden hebben erkend
gebiedende wijsimperative
jij/je erken
hij/zij/het/u erkent u
wij/we laten we erkennen
jullie erken
tegenwoordig deelwoord: erkennend
voltooid deelwoord: erkend