onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik ervaar
jij/je ervaart
hij/zij/het/u ervaart
wij/we ervaren
jullie ervaren
zij/ze ervaren
onvoltooid verleden tijdpast
ik ervoer
jij/je ervoer
hij/zij/het/u ervoer
wij/we ervoeren
jullie ervoeren
zij/ze ervoeren
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik heb ervaren
jij/je hebt ervaren
hij/zij/het/u heeft ervaren
wij/we hebben ervaren
jullie hebben ervaren
zij/ze hebben ervaren
voltooid verleden tijdpast perfect
ik had ervaren
jij/je had ervaren
hij/zij/het/u had ervaren
wij/we hadden ervaren
jullie hadden ervaren
zij/ze hadden ervaren
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal ervaren
jij/je zult ervaren
hij/zij/het/u zal ervaren
wij/we zullen ervaren
jullie zullen ervaren
zij/ze zullen ervaren
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal hebben ervaren
jij/je zult hebben ervaren
hij/zij/het/u zal hebben ervaren
wij/we zullen hebben ervaren
jullie zullen hebben ervaren
zij/ze zullen hebben ervaren
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou ervaren
jij/je zou ervaren
hij/zij/het/u zou ervaren
wij/we zouden ervaren
jullie zouden ervaren
zij/ze zouden ervaren
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou hebben ervaren
jij/je zou hebben ervaren
hij/zij/het/u zou hebben ervaren
wij/we zouden hebben ervaren
jullie zouden hebben ervaren
zij/ze zouden hebben ervaren
gebiedende wijsimperative
jij/je ervaar
hij/zij/het/u ervaart
wij/we laten we ervaren
jullie ervaar
tegenwoordig deelwoord: ervarend
voltooid deelwoord: ervaren