Dutch Conjugations - ERVEN Hidden OG Image
  polytripper

  


erven
   
- to inherit

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
erf
erfde
heb geërfd
jij/je
erft
erfde
hebt geërfd
hij/zij/het/u
erft
erfde
heeft geërfd
wij/we
erven
erfden
hebben geërfd
jullie
erven
erfden
hebben geërfd
zij/ze
erven
erfden
hebben geërfd

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had geërfd
zal erven
zal hebben geërfd
jij/je
had geërfd
zult erven
zult hebben geërfd
hij/zij/het/u
had geërfd
zal erven
zal hebben geërfd
wij/we
hadden geërfd
zullen erven
zullen hebben geërfd
jullie
hadden geërfd
zullen erven
zullen hebben geërfd
zij/ze
hadden geërfd
zullen erven
zullen hebben geërfd

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou erven
zou hebben geërfd
--
jij/je
zou erven
zou hebben geërfd
erf
hij/zij/het/u
zou erven
zou hebben geërfd
erft u
wij/we
zouden erven
zouden hebben geërfd
laten we erven
jullie
zouden erven
zouden hebben geërfd
erf
zij/ze
zouden erven
zouden hebben geërfd
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik erf

jij/je erft

hij/zij/het/u erft

wij/we erven

jullie erven

zij/ze erven


onvoltooid verleden tijdpast

ik erfde

jij/je erfde

hij/zij/het/u erfde

wij/we erfden

jullie erfden

zij/ze erfden


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb geërfd

jij/je hebt geërfd

hij/zij/het/u heeft geërfd

wij/we hebben geërfd

jullie hebben geërfd

zij/ze hebben geërfd


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had geërfd

jij/je had geërfd

hij/zij/het/u had geërfd

wij/we hadden geërfd

jullie hadden geërfd

zij/ze hadden geërfd


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal erven

jij/je zult erven

hij/zij/het/u zal erven

wij/we zullen erven

jullie zullen erven

zij/ze zullen erven


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben geërfd

jij/je zult hebben geërfd

hij/zij/het/u zal hebben geërfd

wij/we zullen hebben geërfd

jullie zullen hebben geërfd

zij/ze zullen hebben geërfd


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou erven

jij/je zou erven

hij/zij/het/u zou erven

wij/we zouden erven

jullie zouden erven

zij/ze zouden erven


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben geërfd

jij/je zou hebben geërfd

hij/zij/het/u zou hebben geërfd

wij/we zouden hebben geërfd

jullie zouden hebben geërfd

zij/ze zouden hebben geërfd


gebiedende wijsimperative

jij/je erf

hij/zij/het/u erft u

wij/we laten we erven

jullie erf



tegenwoordig deelwoord: ervend

voltooid deelwoord: geërfd