onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik experimenteer
jij/je experimenteert
hij/zij/het/u experimenteert
wij/we experimenteren
jullie experimenteren
zij/ze experimenteren
onvoltooid verleden tijdpast
ik experimenteerde
jij/je experimenteerde
hij/zij/het/u experimenteerde
wij/we experimenteerden
jullie experimenteerden
zij/ze experimenteerden
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik heb geëxperimenteerd
jij/je hebt geëxperimenteerd
hij/zij/het/u heeft geëxperimenteerd
wij/we hebben geëxperimenteerd
jullie hebben geëxperimenteerd
zij/ze hebben geëxperimenteerd
voltooid verleden tijdpast perfect
ik had geëxperimenteerd
jij/je had geëxperimenteerd
hij/zij/het/u had geëxperimenteerd
wij/we hadden geëxperimenteerd
jullie hadden geëxperimenteerd
zij/ze hadden geëxperimenteerd
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal experimenteren
jij/je zult experimenteren
hij/zij/het/u zal experimenteren
wij/we zullen experimenteren
jullie zullen experimenteren
zij/ze zullen experimenteren
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal hebben geëxperimenteerd
jij/je zult hebben geëxperimenteerd
hij/zij/het/u zal hebben geëxperimenteerd
wij/we zullen hebben geëxperimenteerd
jullie zullen hebben geëxperimenteerd
zij/ze zullen hebben geëxperimenteerd
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou experimenteren
jij/je zou experimenteren
hij/zij/het/u zou experimenteren
wij/we zouden experimenteren
jullie zouden experimenteren
zij/ze zouden experimenteren
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou hebben geëxperimenteerd
jij/je zou hebben geëxperimenteerd
hij/zij/het/u zou hebben geëxperimenteerd
wij/we zouden hebben geëxperimenteerd
jullie zouden hebben geëxperimenteerd
zij/ze zouden hebben geëxperimenteerd
gebiedende wijsimperative
jij/je experimenteer
hij/zij/het/u experimenteert u
wij/we laten we experimenteren
jullie experimenteer
tegenwoordig deelwoord: experimenterend
voltooid deelwoord: geëxperimenteerd