Dutch Conjugations - EXPLODEREN Hidden OG Image
  polytripper

  


exploderen
   
- to explode

weak (zwak) regular aux: zijn



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
explodeer
explodeerde
ben geëxplodeerd
jij/je
explodeert
explodeerde
bent geëxplodeerd
hij/zij/het/u
explodeert
explodeerde
is geëxplodeerd
wij/we
exploderen
explodeerden
zijn geëxplodeerd
jullie
exploderen
explodeerden
zijn geëxplodeerd
zij/ze
exploderen
explodeerden
zijn geëxplodeerd

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
was geëxplodeerd
zal exploderen
zal zijn geëxplodeerd
jij/je
was geëxplodeerd
zult exploderen
zult zijn geëxplodeerd
hij/zij/het/u
was geëxplodeerd
zal exploderen
zal zijn geëxplodeerd
wij/we
waren geëxplodeerd
zullen exploderen
zullen zijn geëxplodeerd
jullie
waren geëxplodeerd
zullen exploderen
zullen zijn geëxplodeerd
zij/ze
waren geëxplodeerd
zullen exploderen
zullen zijn geëxplodeerd

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou exploderen
zou zijn geëxplodeerd
--
jij/je
zou exploderen
zou zijn geëxplodeerd
explodeer
hij/zij/het/u
zou exploderen
zou zijn geëxplodeerd
explodeert u
wij/we
zouden exploderen
zouden zijn geëxplodeerd
laten we exploderen
jullie
zouden exploderen
zouden zijn geëxplodeerd
explodeer
zij/ze
zouden exploderen
zouden zijn geëxplodeerd
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik explodeer

jij/je explodeert

hij/zij/het/u explodeert

wij/we exploderen

jullie exploderen

zij/ze exploderen


onvoltooid verleden tijdpast

ik explodeerde

jij/je explodeerde

hij/zij/het/u explodeerde

wij/we explodeerden

jullie explodeerden

zij/ze explodeerden


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik ben geëxplodeerd

jij/je bent geëxplodeerd

hij/zij/het/u is geëxplodeerd

wij/we zijn geëxplodeerd

jullie zijn geëxplodeerd

zij/ze zijn geëxplodeerd


voltooid verleden tijdpast perfect

ik was geëxplodeerd

jij/je was geëxplodeerd

hij/zij/het/u was geëxplodeerd

wij/we waren geëxplodeerd

jullie waren geëxplodeerd

zij/ze waren geëxplodeerd


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal exploderen

jij/je zult exploderen

hij/zij/het/u zal exploderen

wij/we zullen exploderen

jullie zullen exploderen

zij/ze zullen exploderen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal zijn geëxplodeerd

jij/je zult zijn geëxplodeerd

hij/zij/het/u zal zijn geëxplodeerd

wij/we zullen zijn geëxplodeerd

jullie zullen zijn geëxplodeerd

zij/ze zullen zijn geëxplodeerd


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou exploderen

jij/je zou exploderen

hij/zij/het/u zou exploderen

wij/we zouden exploderen

jullie zouden exploderen

zij/ze zouden exploderen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou zijn geëxplodeerd

jij/je zou zijn geëxplodeerd

hij/zij/het/u zou zijn geëxplodeerd

wij/we zouden zijn geëxplodeerd

jullie zouden zijn geëxplodeerd

zij/ze zouden zijn geëxplodeerd


gebiedende wijsimperative

jij/je explodeer

hij/zij/het/u explodeert u

wij/we laten we exploderen

jullie explodeer



tegenwoordig deelwoord: exploderend

voltooid deelwoord: geëxplodeerd