onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik exporteer
jij/je exporteert
hij/zij/het/u exporteert
wij/we exporteren
jullie exporteren
zij/ze exporteren
onvoltooid verleden tijdpast
ik exporteerde
jij/je exporteerde
hij/zij/het/u exporteerde
wij/we exporteerden
jullie exporteerden
zij/ze exporteerden
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik heb geëxporteerd
jij/je hebt geëxporteerd
hij/zij/het/u heeft geëxporteerd
wij/we hebben geëxporteerd
jullie hebben geëxporteerd
zij/ze hebben geëxporteerd
voltooid verleden tijdpast perfect
ik had geëxporteerd
jij/je had geëxporteerd
hij/zij/het/u had geëxporteerd
wij/we hadden geëxporteerd
jullie hadden geëxporteerd
zij/ze hadden geëxporteerd
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal exporteren
jij/je zult exporteren
hij/zij/het/u zal exporteren
wij/we zullen exporteren
jullie zullen exporteren
zij/ze zullen exporteren
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal hebben geëxporteerd
jij/je zult hebben geëxporteerd
hij/zij/het/u zal hebben geëxporteerd
wij/we zullen hebben geëxporteerd
jullie zullen hebben geëxporteerd
zij/ze zullen hebben geëxporteerd
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou exporteren
jij/je zou exporteren
hij/zij/het/u zou exporteren
wij/we zouden exporteren
jullie zouden exporteren
zij/ze zouden exporteren
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou hebben geëxporteerd
jij/je zou hebben geëxporteerd
hij/zij/het/u zou hebben geëxporteerd
wij/we zouden hebben geëxporteerd
jullie zouden hebben geëxporteerd
zij/ze zouden hebben geëxporteerd
gebiedende wijsimperative
jij/je exporteer
hij/zij/het/u exporteert u
wij/we laten we exporteren
jullie exporteer
tegenwoordig deelwoord: exporterend
voltooid deelwoord: geëxporteerd