Dutch Conjugations - GEDRAGEN Hidden OG Image
  polytripper

  


zich gedragen
   
- to behave (oneself)

strong (sterk) aux: hebben gedroeg — gedragen



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
gedraag
gedroeg
heb gedragen
jij/je
gedraagt
gedroeg
hebt gedragen
hij/zij/het/u
gedraagt
gedroeg
heeft gedragen
wij/we
gedragen
gedroegen
hebben gedragen
jullie
gedragen
gedroegen
hebben gedragen
zij/ze
gedragen
gedroegen
hebben gedragen

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had gedragen
zal gedragen
zal hebben gedragen
jij/je
had gedragen
zult gedragen
zult hebben gedragen
hij/zij/het/u
had gedragen
zal gedragen
zal hebben gedragen
wij/we
hadden gedragen
zullen gedragen
zullen hebben gedragen
jullie
hadden gedragen
zullen gedragen
zullen hebben gedragen
zij/ze
hadden gedragen
zullen gedragen
zullen hebben gedragen

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou gedragen
zou hebben gedragen
--
jij/je
zou gedragen
zou hebben gedragen
gedraag
hij/zij/het/u
zou gedragen
zou hebben gedragen
gedraagt
wij/we
zouden gedragen
zouden hebben gedragen
laten we gedragen
jullie
zouden gedragen
zouden hebben gedragen
gedraag
zij/ze
zouden gedragen
zouden hebben gedragen
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik gedraag

jij/je gedraagt

hij/zij/het/u gedraagt

wij/we gedragen

jullie gedragen

zij/ze gedragen


onvoltooid verleden tijdpast

ik gedroeg

jij/je gedroeg

hij/zij/het/u gedroeg

wij/we gedroegen

jullie gedroegen

zij/ze gedroegen


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb gedragen

jij/je hebt gedragen

hij/zij/het/u heeft gedragen

wij/we hebben gedragen

jullie hebben gedragen

zij/ze hebben gedragen


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had gedragen

jij/je had gedragen

hij/zij/het/u had gedragen

wij/we hadden gedragen

jullie hadden gedragen

zij/ze hadden gedragen


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal gedragen

jij/je zult gedragen

hij/zij/het/u zal gedragen

wij/we zullen gedragen

jullie zullen gedragen

zij/ze zullen gedragen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben gedragen

jij/je zult hebben gedragen

hij/zij/het/u zal hebben gedragen

wij/we zullen hebben gedragen

jullie zullen hebben gedragen

zij/ze zullen hebben gedragen


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou gedragen

jij/je zou gedragen

hij/zij/het/u zou gedragen

wij/we zouden gedragen

jullie zouden gedragen

zij/ze zouden gedragen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben gedragen

jij/je zou hebben gedragen

hij/zij/het/u zou hebben gedragen

wij/we zouden hebben gedragen

jullie zouden hebben gedragen

zij/ze zouden hebben gedragen


gebiedende wijsimperative

jij/je gedraag

hij/zij/het/u gedraagt

wij/we laten we gedragen

jullie gedraag



tegenwoordig deelwoord: gedragend

voltooid deelwoord: gedragen