Dutch Conjugations - GELDEN Hidden OG Image
  polytripper

  


gelden
   
- to apply/be valid

strong (sterk) aux: hebben gold — gegolden



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
geld
gold
heb gegolden
jij/je
geldt
gold
hebt gegolden
hij/zij/het/u
geldt
gold
heeft gegolden
wij/we
gelden
golden
hebben gegolden
jullie
gelden
golden
hebben gegolden
zij/ze
gelden
golden
hebben gegolden

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had gegolden
zal gelden
zal hebben gegolden
jij/je
had gegolden
zult gelden
zult hebben gegolden
hij/zij/het/u
had gegolden
zal gelden
zal hebben gegolden
wij/we
hadden gegolden
zullen gelden
zullen hebben gegolden
jullie
hadden gegolden
zullen gelden
zullen hebben gegolden
zij/ze
hadden gegolden
zullen gelden
zullen hebben gegolden

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou gelden
zou hebben gegolden
--
jij/je
zou gelden
zou hebben gegolden
--
hij/zij/het/u
zou gelden
zou hebben gegolden
--
wij/we
zouden gelden
zouden hebben gegolden
--
jullie
zouden gelden
zouden hebben gegolden
--
zij/ze
zouden gelden
zouden hebben gegolden
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik geld

jij/je geldt

hij/zij/het/u geldt

wij/we gelden

jullie gelden

zij/ze gelden


onvoltooid verleden tijdpast

ik gold

jij/je gold

hij/zij/het/u gold

wij/we golden

jullie golden

zij/ze golden


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb gegolden

jij/je hebt gegolden

hij/zij/het/u heeft gegolden

wij/we hebben gegolden

jullie hebben gegolden

zij/ze hebben gegolden


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had gegolden

jij/je had gegolden

hij/zij/het/u had gegolden

wij/we hadden gegolden

jullie hadden gegolden

zij/ze hadden gegolden


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal gelden

jij/je zult gelden

hij/zij/het/u zal gelden

wij/we zullen gelden

jullie zullen gelden

zij/ze zullen gelden


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben gegolden

jij/je zult hebben gegolden

hij/zij/het/u zal hebben gegolden

wij/we zullen hebben gegolden

jullie zullen hebben gegolden

zij/ze zullen hebben gegolden


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou gelden

jij/je zou gelden

hij/zij/het/u zou gelden

wij/we zouden gelden

jullie zouden gelden

zij/ze zouden gelden


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben gegolden

jij/je zou hebben gegolden

hij/zij/het/u zou hebben gegolden

wij/we zouden hebben gegolden

jullie zouden hebben gegolden

zij/ze zouden hebben gegolden


gebiedende wijsimperative



tegenwoordig deelwoord: geldend

voltooid deelwoord: gegolden