Dutch Conjugations - GILLEN Hidden OG Image
  polytripper

  


gillen
   
- to scream/yell

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
gil
gilde
heb gegild
jij/je
gilt
gilde
hebt gegild
hij/zij/het/u
gilt
gilde
heeft gegild
wij/we
gillen
gilden
hebben gegild
jullie
gillen
gilden
hebben gegild
zij/ze
gillen
gilden
hebben gegild

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had gegild
zal gillen
zal hebben gegild
jij/je
had gegild
zult gillen
zult hebben gegild
hij/zij/het/u
had gegild
zal gillen
zal hebben gegild
wij/we
hadden gegild
zullen gillen
zullen hebben gegild
jullie
hadden gegild
zullen gillen
zullen hebben gegild
zij/ze
hadden gegild
zullen gillen
zullen hebben gegild

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou gillen
zou hebben gegild
--
jij/je
zou gillen
zou hebben gegild
gil
hij/zij/het/u
zou gillen
zou hebben gegild
gilt u
wij/we
zouden gillen
zouden hebben gegild
laten we gillen
jullie
zouden gillen
zouden hebben gegild
gil
zij/ze
zouden gillen
zouden hebben gegild
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik gil

jij/je gilt

hij/zij/het/u gilt

wij/we gillen

jullie gillen

zij/ze gillen


onvoltooid verleden tijdpast

ik gilde

jij/je gilde

hij/zij/het/u gilde

wij/we gilden

jullie gilden

zij/ze gilden


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb gegild

jij/je hebt gegild

hij/zij/het/u heeft gegild

wij/we hebben gegild

jullie hebben gegild

zij/ze hebben gegild


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had gegild

jij/je had gegild

hij/zij/het/u had gegild

wij/we hadden gegild

jullie hadden gegild

zij/ze hadden gegild


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal gillen

jij/je zult gillen

hij/zij/het/u zal gillen

wij/we zullen gillen

jullie zullen gillen

zij/ze zullen gillen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben gegild

jij/je zult hebben gegild

hij/zij/het/u zal hebben gegild

wij/we zullen hebben gegild

jullie zullen hebben gegild

zij/ze zullen hebben gegild


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou gillen

jij/je zou gillen

hij/zij/het/u zou gillen

wij/we zouden gillen

jullie zouden gillen

zij/ze zouden gillen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben gegild

jij/je zou hebben gegild

hij/zij/het/u zou hebben gegild

wij/we zouden hebben gegild

jullie zouden hebben gegild

zij/ze zouden hebben gegild


gebiedende wijsimperative

jij/je gil

hij/zij/het/u gilt u

wij/we laten we gillen

jullie gil



tegenwoordig deelwoord: gillend

voltooid deelwoord: gegild