onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik glijd
jij/je glijdt
hij/zij/het/u glijdt
wij/we glijden
jullie glijden
zij/ze glijden
onvoltooid verleden tijdpast
ik gleed
jij/je gleed
hij/zij/het/u gleed
wij/we gleden
jullie gleden
zij/ze gleden
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik ben/heb gegleden
jij/je bent/hebt gegleden
hij/zij/het/u is/heeft gegleden
wij/we zijn/hebben gegleden
jullie zijn/hebben gegleden
zij/ze zijn/hebben gegleden
voltooid verleden tijdpast perfect
ik was/had gegleden
jij/je was/had gegleden
hij/zij/het/u was/had gegleden
wij/we waren/hadden gegleden
jullie waren/hadden gegleden
zij/ze waren/hadden gegleden
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal glijden
jij/je zult glijden
hij/zij/het/u zal glijden
wij/we zullen glijden
jullie zullen glijden
zij/ze zullen glijden
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal zijn/hebben gegleden
jij/je zult zijn/hebben gegleden
hij/zij/het/u zal zijn/hebben gegleden
wij/we zullen zijn/hebben gegleden
jullie zullen zijn/hebben gegleden
zij/ze zullen zijn/hebben gegleden
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou glijden
jij/je zou glijden
hij/zij/het/u zou glijden
wij/we zouden glijden
jullie zouden glijden
zij/ze zouden glijden
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou zijn/hebben gegleden
jij/je zou zijn/hebben gegleden
hij/zij/het/u zou zijn/hebben gegleden
wij/we zouden zijn/hebben gegleden
jullie zouden zijn/hebben gegleden
zij/ze zouden zijn/hebben gegleden
gebiedende wijsimperative
jij/je glijd
hij/zij/het/u glijdt
wij/we laten we glijden
jullie glijd
tegenwoordig deelwoord: glijdend
voltooid deelwoord: gegleden
Auxiliary: zijn for actual movement/change of place (De slee is van de heuvel gegleden); hebben for the activity (We hebben de hele middag gegleden).
Onvoltooid tegenwoordige tijdPresent:
Hij glijdt voorzichtig over het natte pad.
He glides carefully over the wet path.
Onvoltooid verleden tijdPast:
Zij gleden urenlang over het bevroren meer.
They slid for hours across the frozen lake.
Voltooid tegenwoordige tijdPresent perfect:
De slee is van de heuvel gegleden.
The sled has slid down the hill.
We hebben de hele middag gegleden.
We have been sliding all afternoon.
Gebiedende wijsImperative:
Glijd rustig naar beneden.
Glide down slowly.