Dutch Conjugations - GLUREN Hidden OG Image
  polytripper

  


gluren
   
- to peek/spy

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
gluur
gluurde
heb gegluurd
jij/je
gluurt
gluurde
hebt gegluurd
hij/zij/het/u
gluurt
gluurde
heeft gegluurd
wij/we
gluren
gluurden
hebben gegluurd
jullie
gluren
gluurden
hebben gegluurd
zij/ze
gluren
gluurden
hebben gegluurd

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had gegluurd
zal gluren
zal hebben gegluurd
jij/je
had gegluurd
zult gluren
zult hebben gegluurd
hij/zij/het/u
had gegluurd
zal gluren
zal hebben gegluurd
wij/we
hadden gegluurd
zullen gluren
zullen hebben gegluurd
jullie
hadden gegluurd
zullen gluren
zullen hebben gegluurd
zij/ze
hadden gegluurd
zullen gluren
zullen hebben gegluurd

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou gluren
zou hebben gegluurd
--
jij/je
zou gluren
zou hebben gegluurd
gluur
hij/zij/het/u
zou gluren
zou hebben gegluurd
gluurt u
wij/we
zouden gluren
zouden hebben gegluurd
laten we gluren
jullie
zouden gluren
zouden hebben gegluurd
gluur
zij/ze
zouden gluren
zouden hebben gegluurd
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik gluur

jij/je gluurt

hij/zij/het/u gluurt

wij/we gluren

jullie gluren

zij/ze gluren


onvoltooid verleden tijdpast

ik gluurde

jij/je gluurde

hij/zij/het/u gluurde

wij/we gluurden

jullie gluurden

zij/ze gluurden


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb gegluurd

jij/je hebt gegluurd

hij/zij/het/u heeft gegluurd

wij/we hebben gegluurd

jullie hebben gegluurd

zij/ze hebben gegluurd


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had gegluurd

jij/je had gegluurd

hij/zij/het/u had gegluurd

wij/we hadden gegluurd

jullie hadden gegluurd

zij/ze hadden gegluurd


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal gluren

jij/je zult gluren

hij/zij/het/u zal gluren

wij/we zullen gluren

jullie zullen gluren

zij/ze zullen gluren


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben gegluurd

jij/je zult hebben gegluurd

hij/zij/het/u zal hebben gegluurd

wij/we zullen hebben gegluurd

jullie zullen hebben gegluurd

zij/ze zullen hebben gegluurd


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou gluren

jij/je zou gluren

hij/zij/het/u zou gluren

wij/we zouden gluren

jullie zouden gluren

zij/ze zouden gluren


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben gegluurd

jij/je zou hebben gegluurd

hij/zij/het/u zou hebben gegluurd

wij/we zouden hebben gegluurd

jullie zouden hebben gegluurd

zij/ze zouden hebben gegluurd


gebiedende wijsimperative

jij/je gluur

hij/zij/het/u gluurt u

wij/we laten we gluren

jullie gluur



tegenwoordig deelwoord: glurend

voltooid deelwoord: gegluurd