Dutch Conjugations - GROETEN Hidden OG Image
  polytripper

  


groeten
   
- to greet

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
groet
groette
heb gegroet
jij/je
groet
groette
hebt gegroet
hij/zij/het/u
groet
groette
heeft gegroet
wij/we
groeten
groetten
hebben gegroet
jullie
groeten
groetten
hebben gegroet
zij/ze
groeten
groetten
hebben gegroet

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had gegroet
zal groeten
zal hebben gegroet
jij/je
had gegroet
zult groeten
zult hebben gegroet
hij/zij/het/u
had gegroet
zal groeten
zal hebben gegroet
wij/we
hadden gegroet
zullen groeten
zullen hebben gegroet
jullie
hadden gegroet
zullen groeten
zullen hebben gegroet
zij/ze
hadden gegroet
zullen groeten
zullen hebben gegroet

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou groeten
zou hebben gegroet
--
jij/je
zou groeten
zou hebben gegroet
groet
hij/zij/het/u
zou groeten
zou hebben gegroet
groet u
wij/we
zouden groeten
zouden hebben gegroet
laten we groeten
jullie
zouden groeten
zouden hebben gegroet
groet
zij/ze
zouden groeten
zouden hebben gegroet
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik groet

jij/je groet

hij/zij/het/u groet

wij/we groeten

jullie groeten

zij/ze groeten


onvoltooid verleden tijdpast

ik groette

jij/je groette

hij/zij/het/u groette

wij/we groetten

jullie groetten

zij/ze groetten


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb gegroet

jij/je hebt gegroet

hij/zij/het/u heeft gegroet

wij/we hebben gegroet

jullie hebben gegroet

zij/ze hebben gegroet


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had gegroet

jij/je had gegroet

hij/zij/het/u had gegroet

wij/we hadden gegroet

jullie hadden gegroet

zij/ze hadden gegroet


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal groeten

jij/je zult groeten

hij/zij/het/u zal groeten

wij/we zullen groeten

jullie zullen groeten

zij/ze zullen groeten


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben gegroet

jij/je zult hebben gegroet

hij/zij/het/u zal hebben gegroet

wij/we zullen hebben gegroet

jullie zullen hebben gegroet

zij/ze zullen hebben gegroet


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou groeten

jij/je zou groeten

hij/zij/het/u zou groeten

wij/we zouden groeten

jullie zouden groeten

zij/ze zouden groeten


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben gegroet

jij/je zou hebben gegroet

hij/zij/het/u zou hebben gegroet

wij/we zouden hebben gegroet

jullie zouden hebben gegroet

zij/ze zouden hebben gegroet


gebiedende wijsimperative

jij/je groet

hij/zij/het/u groet u

wij/we laten we groeten

jullie groet



tegenwoordig deelwoord: groetend

voltooid deelwoord: gegroet