Dutch Conjugations - HANGEN Hidden OG Image
  polytripper

  


hangen
   
- to hang

strong (sterk) aux: hebben hing — gehangen



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
hang
hing
heb gehangen
jij/je
hangt
hing
hebt gehangen
hij/zij/het/u
hangt
hing
heeft gehangen
wij/we
hangen
hingen
hebben gehangen
jullie
hangen
hingen
hebben gehangen
zij/ze
hangen
hingen
hebben gehangen

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had gehangen
zal hangen
zal hebben gehangen
jij/je
had gehangen
zult hangen
zult hebben gehangen
hij/zij/het/u
had gehangen
zal hangen
zal hebben gehangen
wij/we
hadden gehangen
zullen hangen
zullen hebben gehangen
jullie
hadden gehangen
zullen hangen
zullen hebben gehangen
zij/ze
hadden gehangen
zullen hangen
zullen hebben gehangen

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou hangen
zou hebben gehangen
--
jij/je
zou hangen
zou hebben gehangen
hang
hij/zij/het/u
zou hangen
zou hebben gehangen
hangt
wij/we
zouden hangen
zouden hebben gehangen
laten we hangen
jullie
zouden hangen
zouden hebben gehangen
hang
zij/ze
zouden hangen
zouden hebben gehangen
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik hang

jij/je hangt

hij/zij/het/u hangt

wij/we hangen

jullie hangen

zij/ze hangen


onvoltooid verleden tijdpast

ik hing

jij/je hing

hij/zij/het/u hing

wij/we hingen

jullie hingen

zij/ze hingen


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb gehangen

jij/je hebt gehangen

hij/zij/het/u heeft gehangen

wij/we hebben gehangen

jullie hebben gehangen

zij/ze hebben gehangen


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had gehangen

jij/je had gehangen

hij/zij/het/u had gehangen

wij/we hadden gehangen

jullie hadden gehangen

zij/ze hadden gehangen


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal hangen

jij/je zult hangen

hij/zij/het/u zal hangen

wij/we zullen hangen

jullie zullen hangen

zij/ze zullen hangen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben gehangen

jij/je zult hebben gehangen

hij/zij/het/u zal hebben gehangen

wij/we zullen hebben gehangen

jullie zullen hebben gehangen

zij/ze zullen hebben gehangen


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou hangen

jij/je zou hangen

hij/zij/het/u zou hangen

wij/we zouden hangen

jullie zouden hangen

zij/ze zouden hangen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben gehangen

jij/je zou hebben gehangen

hij/zij/het/u zou hebben gehangen

wij/we zouden hebben gehangen

jullie zouden hebben gehangen

zij/ze zouden hebben gehangen


gebiedende wijsimperative

jij/je hang

hij/zij/het/u hangt

wij/we laten we hangen

jullie hang



tegenwoordig deelwoord: hangend

voltooid deelwoord: gehangen