Dutch Conjugations - HELPEN Hidden OG Image
  polytripper

  


helpen
   
- to help

strong (sterk) aux: hebben hielp — geholpen



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
help
hielp
heb geholpen
jij/je
helpt
hielp
hebt geholpen
hij/zij/het/u
helpt
hielp
heeft geholpen
wij/we
helpen
hielpen
hebben geholpen
jullie
helpen
hielpen
hebben geholpen
zij/ze
helpen
hielpen
hebben geholpen

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had geholpen
zal helpen
zal hebben geholpen
jij/je
had geholpen
zult helpen
zult hebben geholpen
hij/zij/het/u
had geholpen
zal helpen
zal hebben geholpen
wij/we
hadden geholpen
zullen helpen
zullen hebben geholpen
jullie
hadden geholpen
zullen helpen
zullen hebben geholpen
zij/ze
hadden geholpen
zullen helpen
zullen hebben geholpen

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou helpen
zou hebben geholpen
--
jij/je
zou helpen
zou hebben geholpen
help
hij/zij/het/u
zou helpen
zou hebben geholpen
helpt
wij/we
zouden helpen
zouden hebben geholpen
laten we helpen
jullie
zouden helpen
zouden hebben geholpen
help
zij/ze
zouden helpen
zouden hebben geholpen
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik help

jij/je helpt

hij/zij/het/u helpt

wij/we helpen

jullie helpen

zij/ze helpen


onvoltooid verleden tijdpast

ik hielp

jij/je hielp

hij/zij/het/u hielp

wij/we hielpen

jullie hielpen

zij/ze hielpen


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb geholpen

jij/je hebt geholpen

hij/zij/het/u heeft geholpen

wij/we hebben geholpen

jullie hebben geholpen

zij/ze hebben geholpen


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had geholpen

jij/je had geholpen

hij/zij/het/u had geholpen

wij/we hadden geholpen

jullie hadden geholpen

zij/ze hadden geholpen


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal helpen

jij/je zult helpen

hij/zij/het/u zal helpen

wij/we zullen helpen

jullie zullen helpen

zij/ze zullen helpen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben geholpen

jij/je zult hebben geholpen

hij/zij/het/u zal hebben geholpen

wij/we zullen hebben geholpen

jullie zullen hebben geholpen

zij/ze zullen hebben geholpen


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou helpen

jij/je zou helpen

hij/zij/het/u zou helpen

wij/we zouden helpen

jullie zouden helpen

zij/ze zouden helpen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben geholpen

jij/je zou hebben geholpen

hij/zij/het/u zou hebben geholpen

wij/we zouden hebben geholpen

jullie zouden hebben geholpen

zij/ze zouden hebben geholpen


gebiedende wijsimperative

jij/je help

hij/zij/het/u helpt

wij/we laten we helpen

jullie help



tegenwoordig deelwoord: helpend

voltooid deelwoord: geholpen