onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik integreer
jij/je integreert
hij/zij/het/u integreert
wij/we integreren
jullie integreren
zij/ze integreren
onvoltooid verleden tijdpast
ik integreerde
jij/je integreerde
hij/zij/het/u integreerde
wij/we integreerden
jullie integreerden
zij/ze integreerden
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik heb geïntegreerd
jij/je hebt geïntegreerd
hij/zij/het/u heeft geïntegreerd
wij/we hebben geïntegreerd
jullie hebben geïntegreerd
zij/ze hebben geïntegreerd
voltooid verleden tijdpast perfect
ik had geïntegreerd
jij/je had geïntegreerd
hij/zij/het/u had geïntegreerd
wij/we hadden geïntegreerd
jullie hadden geïntegreerd
zij/ze hadden geïntegreerd
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal integreren
jij/je zult integreren
hij/zij/het/u zal integreren
wij/we zullen integreren
jullie zullen integreren
zij/ze zullen integreren
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal hebben geïntegreerd
jij/je zult hebben geïntegreerd
hij/zij/het/u zal hebben geïntegreerd
wij/we zullen hebben geïntegreerd
jullie zullen hebben geïntegreerd
zij/ze zullen hebben geïntegreerd
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou integreren
jij/je zou integreren
hij/zij/het/u zou integreren
wij/we zouden integreren
jullie zouden integreren
zij/ze zouden integreren
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou hebben geïntegreerd
jij/je zou hebben geïntegreerd
hij/zij/het/u zou hebben geïntegreerd
wij/we zouden hebben geïntegreerd
jullie zouden hebben geïntegreerd
zij/ze zouden hebben geïntegreerd
gebiedende wijsimperative
jij/je integreer
hij/zij/het/u integreert u
wij/we laten we integreren
jullie integreer
tegenwoordig deelwoord: integrerend
voltooid deelwoord: geïntegreerd