Dutch Conjugations - JANKEN Hidden OG Image
  polytripper

  


janken
   
- to whine/cry/howl

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
jank
jankte
heb gejankt
jij/je
jankt
jankte
hebt gejankt
hij/zij/het/u
jankt
jankte
heeft gejankt
wij/we
janken
jankten
hebben gejankt
jullie
janken
jankten
hebben gejankt
zij/ze
janken
jankten
hebben gejankt

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had gejankt
zal janken
zal hebben gejankt
jij/je
had gejankt
zult janken
zult hebben gejankt
hij/zij/het/u
had gejankt
zal janken
zal hebben gejankt
wij/we
hadden gejankt
zullen janken
zullen hebben gejankt
jullie
hadden gejankt
zullen janken
zullen hebben gejankt
zij/ze
hadden gejankt
zullen janken
zullen hebben gejankt

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou janken
zou hebben gejankt
--
jij/je
zou janken
zou hebben gejankt
jank
hij/zij/het/u
zou janken
zou hebben gejankt
jankt u
wij/we
zouden janken
zouden hebben gejankt
laten we janken
jullie
zouden janken
zouden hebben gejankt
jank
zij/ze
zouden janken
zouden hebben gejankt
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik jank

jij/je jankt

hij/zij/het/u jankt

wij/we janken

jullie janken

zij/ze janken


onvoltooid verleden tijdpast

ik jankte

jij/je jankte

hij/zij/het/u jankte

wij/we jankten

jullie jankten

zij/ze jankten


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb gejankt

jij/je hebt gejankt

hij/zij/het/u heeft gejankt

wij/we hebben gejankt

jullie hebben gejankt

zij/ze hebben gejankt


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had gejankt

jij/je had gejankt

hij/zij/het/u had gejankt

wij/we hadden gejankt

jullie hadden gejankt

zij/ze hadden gejankt


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal janken

jij/je zult janken

hij/zij/het/u zal janken

wij/we zullen janken

jullie zullen janken

zij/ze zullen janken


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben gejankt

jij/je zult hebben gejankt

hij/zij/het/u zal hebben gejankt

wij/we zullen hebben gejankt

jullie zullen hebben gejankt

zij/ze zullen hebben gejankt


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou janken

jij/je zou janken

hij/zij/het/u zou janken

wij/we zouden janken

jullie zouden janken

zij/ze zouden janken


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben gejankt

jij/je zou hebben gejankt

hij/zij/het/u zou hebben gejankt

wij/we zouden hebben gejankt

jullie zouden hebben gejankt

zij/ze zouden hebben gejankt


gebiedende wijsimperative

jij/je jank

hij/zij/het/u jankt u

wij/we laten we janken

jullie jank



tegenwoordig deelwoord: jankend

voltooid deelwoord: gejankt