Dutch Conjugations - KLAPPEN Hidden OG Image
  polytripper

  


klappen
   
- to clap/applaud

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
klap
klapte
heb geklapt
jij/je
klapt
klapte
hebt geklapt
hij/zij/het/u
klapt
klapte
heeft geklapt
wij/we
klappen
klapten
hebben geklapt
jullie
klappen
klapten
hebben geklapt
zij/ze
klappen
klapten
hebben geklapt

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had geklapt
zal klappen
zal hebben geklapt
jij/je
had geklapt
zult klappen
zult hebben geklapt
hij/zij/het/u
had geklapt
zal klappen
zal hebben geklapt
wij/we
hadden geklapt
zullen klappen
zullen hebben geklapt
jullie
hadden geklapt
zullen klappen
zullen hebben geklapt
zij/ze
hadden geklapt
zullen klappen
zullen hebben geklapt

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou klappen
zou hebben geklapt
--
jij/je
zou klappen
zou hebben geklapt
klap
hij/zij/het/u
zou klappen
zou hebben geklapt
klapt u
wij/we
zouden klappen
zouden hebben geklapt
laten we klappen
jullie
zouden klappen
zouden hebben geklapt
klap
zij/ze
zouden klappen
zouden hebben geklapt
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik klap

jij/je klapt

hij/zij/het/u klapt

wij/we klappen

jullie klappen

zij/ze klappen


onvoltooid verleden tijdpast

ik klapte

jij/je klapte

hij/zij/het/u klapte

wij/we klapten

jullie klapten

zij/ze klapten


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb geklapt

jij/je hebt geklapt

hij/zij/het/u heeft geklapt

wij/we hebben geklapt

jullie hebben geklapt

zij/ze hebben geklapt


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had geklapt

jij/je had geklapt

hij/zij/het/u had geklapt

wij/we hadden geklapt

jullie hadden geklapt

zij/ze hadden geklapt


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal klappen

jij/je zult klappen

hij/zij/het/u zal klappen

wij/we zullen klappen

jullie zullen klappen

zij/ze zullen klappen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben geklapt

jij/je zult hebben geklapt

hij/zij/het/u zal hebben geklapt

wij/we zullen hebben geklapt

jullie zullen hebben geklapt

zij/ze zullen hebben geklapt


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou klappen

jij/je zou klappen

hij/zij/het/u zou klappen

wij/we zouden klappen

jullie zouden klappen

zij/ze zouden klappen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben geklapt

jij/je zou hebben geklapt

hij/zij/het/u zou hebben geklapt

wij/we zouden hebben geklapt

jullie zouden hebben geklapt

zij/ze zouden hebben geklapt


gebiedende wijsimperative

jij/je klap

hij/zij/het/u klapt u

wij/we laten we klappen

jullie klap



tegenwoordig deelwoord: klappend

voltooid deelwoord: geklapt